|
|
Na twee dagen warmlopen zijn we er klaar voor. We laten
het comfortabele hotel in Venabu voorgoed achter ons en
glijden de witte woestenij in.
|
|
|
|
Houten
palen waar trollen met rode verf de naam van hun loipe opgekalkt
hebben, wijzen de weg in het boomloze landschap. Door een
gat in het wolkendek valt een scheut zonlicht precies op de
spierwitte berg Muen, die nu staat te schitteren als het kleine
broertje van de Fujiyama.
|
|
|
|
|
|
We stoppen
even bij een zijpad. Hoge staken markeren het smalle skispoor
als een vaargeul in het wad. Een wegwijzer dient als kapstok
voor onze skistokken en handschoenen, terwijl we in een rugzak
grabbelen naar koffie en koek. We genieten van het ‘Amundsengevoel’
dat deze onbewoonde wereld oproept. Als we meer dan vijf tegenliggers
op een dag tegenkomen, is het al druk.
|
|
|
|
Buiten de loipe zien we alleen sporen van dieren. Gaten in
de sneeuw met een ijslaag eronder verklikken de loop van een
beekje.
|
|
|
|
|
|
Lage struiken bieden enige luwte. Een prima plek om te picknicken.
Juus pakt een grote schep en graaft een diepe sleuf in de
sneeuw, zodat we comfortabel met de benen omlaag kunnen zitten.
Warme chocola, broodjes en fruitrepen peppen ons weer op om
de heuvels voor ons te bedwingen.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bovenop een heuvel staan twee blokhutten. Juus en Yvette sprinten
als hongerige paarden naar hun stal. Corrie en ik hebben meer
ontzag voor de zwaartekracht en bereiken tien minuten later
de top. Voldaan ploffen we neer in de kleinste maar misschien
wel mooiste hut van Jammerdalsbu: twee stapelbedden, een tafel
met vier stoelen en een kookplaat. Precies wat we nodig hebben.
|
|
|
|
Razendsnel maakt Juus het vuur aan. Ik ga naar buiten om een
emmertje sneeuw voor het avondeten te halen. Terwijl het laatste
zonlicht door het raam valt, steekt Yvette de kaarsen aan.
Dozen met crackers en blikken met een vage bruine smurrie
vullen de keukenkast. Corrie veegt een laagje stof van een
blik af zodat de uiterste verkoopdatum zichtbaar wordt. “Het
is nog eetbaar”, stelt ze vast. “Maar
wat zit erin?”
“Iets met kjøtt”, lees ik. “Het
heeft wel iets van corned beef of spam, dat je in Engeland
vaak ziet.”
“Chappi!”, verklapt Juus.
“Voor sledehonden zeker.”
Even later blijken de hapklare brokken niet alleen geschikt
voor huisdieren. De kaarsen geven net genoeg licht om in de
pan met soep een paar dikke kjøtballen te zien drijven.
“Hebben jullie de film ‘Meat the truth’
gezien?”, sneer ik.
“Mond houden en bord leegeten!”, is het
ouderwets degelijke antwoord. De soep is lekker. Het houtvuur
laait nu flink op. Onze hoofden kleuren rood. Dit is onthaasten
op z’n best.
|
|
Bij het ochtendgloren heeft Juus het vuur alweer aangestoken.
We wassen onze hoofden met sneeuw en stappen na het ontbijt
en het smeren van een stapel crackers weer op de ski’s.
De eerste kilometers gaan heuvelafwaarts over opgevroren sneeuw.
Dan gaan we iets omhoog, terwijl we volgens de kaart nog verder
zouden moeten dalen. Opeens zien we pal voor ons, diep in
het dal, de hutjes van Øksendalen. We hebben een verkeerd
spoor gekozen, we moeten nu recht naar beneden.
Sneller dan me lief is, ski ik op een scherpe bocht af. Remtechniek
is nu even theorie. Vlak voor ik de controle over de ski’s
dreig te verliezen, laat ik me vallen. Ik draai me om en zie
dat Corrie hetzelfde heeft gedaan. Juus en Yvette blijven
skiën, maar in de bocht zie ik Yvette genadeloos onderuit
gaan. Zichtbaar gebutst, maar niet gebroken krabbelt ze overeind.
Øksendalen blijkt ’s winters een spookdorp te
zijn. Verse cappuccino met warme appeltaart gaan we hier niet
vinden. De thermosfles biedt weer uitkomst en na enig zoeken
vinden we zelfs een sneeuwvrije veranda.
|
|
Kale heuvels maken plaats voor een hoogvlakte met berkenbosjes.
In de lentezon stijgt het kwik tot iets boven het vriespunt.
De sneeuw wordt zachter en blijft aan de latten van Corrie
en Yvette plakken. Hun ski’s zijn toe aan een nieuwe
laag was, die geschikt is voor deze temperatuur. Juus haalt
enkele potjes uit zijn rugzak en kiest de juiste eruit.
Aanbrengen van de juiste glijwas maakt het verschil tussen
lijden en genieten. Zelf heb ik schubbenski’s. Deze
zijn voorzien van ribbels, waardoor ze altijd grip hebben.
Vast niet geschikt voor topprestaties, wel handig als je van
skiwas geen kaas hebt gegeten.
|
|
|
|
We hebben vals plat en tellen de hoogtelijnen op de kaart.
Een groepje Duitsers met opvallend kleine rugzakjes haalt
ons in. Even later wordt de rust verstoord door een aanzwellend
gebrom. We kijken om en zien een motorslee aankomen, volgeladen
met grote tassen en rugzakken. We hebben een donkerbruin vermoeden
van wie deze bagage is.
In het warme namiddaglicht bereiken we Vetåbua. Hier
delen we de kleinste hut met een groep Denen. Ook treffen
we Anja en Marcel aan, die dezelfde tocht maken als wij. De
bedden in de grootste hut zijn al ingenomen door de Duitsers
die hun bagage op de motorslee hadden laten vervoeren. Wij
slapen vannacht op de vloer; de rat race heeft nu ook de Trolloipe
bereikt...
’s Ochtends zijn de Denen en Duitsers al vroeg uit de
veren. Wij hebben geen haast, vandaag hoeven we maar zestien
kilometer af te leggen. Zodra de Duitsers en de Denen de hut
hebben verlaten, gaan we uitgebreid ontbijten met Anja en
Marcel.
|
|
Een vers laagje poedersneeuw bedekt de boomtakken. De rest
van de dag valt er niets meer bij. De omgeving lijkt niet
meer zo verlaten als een dag eerder, maar schijn bedriegt.
Alle houten huisjes die we zien, wachten op zomergasten.
Ook de hut in Djupslia lijkt vandaag nog in een diepe winterslaap
gehuld. Anja en Marcel hebben zich al geïnstalleerd in
de grootste hut. Er zijn zelfs aparte slaapkamers.
”Binnen een uur is het donker”, zegt
Juus. “Als er niemand meer komt, is dit paleisje
voor ons.” Corrie en ik gaan alvast even liggen
in een van de slaapkamers. We zijn al bijna ingedommeld als
we horen dat er nog iemand de hut binnenkomt. Het is een Duitser.
“Ik kom alvast melden dat er een groep van elf mensen
aankomt”, zegt hij en maakt aanstalten om zijn
bagage te dumpen in de kamer waar Corrie en ik zijn gaan liggen.
Juus houdt hem tegen.
”Over een half uur gaan wij naar de kleine hut hiernaast”,
zegt hij. “Maar je hebt niet het recht om nu al
de rust van degenen die nu even in bed liggen, te verstoren.”
De Duitser houdt zich verder koest. Zolang hij nog alleen
is, is de twee meter lange Juus voor hem geen partij.
Al gauw verschijnt de rest van de groep. Met z’n zessen
pakken we onze spullen weer. Terwijl we naar de kleinste hut
lopen, maak ik wrange grappen over Duitse bezettingstroepen
en wat je daartegen zou kunnen doen. We zijn blij dat we in
ieder geval nog een eigen onderkomen hebben. Onze buren komen
we alleen tegen bij de stinkende poepdoos, die tussen de hutten
in staat.
|
|
|
|
De laatste etappe is ruim dertig kilometer lang. In ons gebruikelijke
tempo zullen we de hele dag onderweg zijn.
Bij de koffiestop vallen kleine witte vlokken, die zich razendsnel
vermenigvuldigen. Een uur later sneeuwt het onafgebroken en
reikt onze horizon niet verder dan een halve kilometer. Van
de loipe is weinig meer over dan een smal spoor van skiërs
die ons net hebben ingehaald. Een gure tegenwind maakt de
uitdaging compleet. Na vijftien kilometer vinden we een beschutte
plek voor de lunch onder een nog net niet ingesneeuwde veranda.
Alles wat we nog aan lekkers bij ons hadden, eten we op. Crackers
resteren als noodrantsoen.
|
|
|
|
Met behulp van kaart en kompas bepalen we welke staken we
moeten volgen. Alle skisporen zijn nu verdwenen onder de sneeuw.
Ik troost me met de gedachte dat het hier zelfs nu misschien
wel beter toeven is dan over een paar maanden, wanneer dit
barre winterlandschap zal zijn veranderd in een groene en
zompige, maar niet minder barre toendra, waar vileine insecten
iedere voorbijganger leksteken…
Acht kilometer voor het eindpunt staat een groot gebouw in
de steigers. Ernaast trotseert een bouwkeet de opstuivende
sneeuw. Er brandt licht en er staat een auto.
”Ik trek het niet meer”, zegt Corrie.
“Ik ga steeds langzamer en over een uur wordt het
donker. Er moet een andere manier zijn om hiervandaan in Nordseter
te komen.” Ze loopt de bouwkeet binnen en treft
daar een Duitser aan.
”Anderhalve kilometer verderop is een hotel”,
zegt hij. “Ik breng jullie er wel even heen.”
Juus en Yvette zijn wat fitter en sneller en besluiten om
door te skiën.
“Sterkte en tot straks”, roep ik ze toe.
“Wij laten ons redden door een goede Duitser!”
Het hotel waar de Duitser ons heenbrengt, regelt voor ons
een taxi naar Nordseter. Daar treffen we Anja en Marcel weer
aan. Een half uur later zien we Juus en Yvette in de schemering
voor de deur staan, druk bezig om de sneeuw van zich af te
schudden. Tijd om de glazen met gløgg te vullen!
|
|
(In
een iets andere vorm eerder verschenen in Op
Pad 8/2010) |
|