FIETSEN IN HET HART VAN PORTUGAL
tussen
kliffen en kastelen, pensão's en pastellaria's
|
|
Marvão
|
Met
de kennis van nu
De hieronder beschreven
tocht is gemaakt in het jaar 2001. Ook toen was al
bekend dat vliegreizen bijdragen aan de klimaatcrisis. Toch
hoopten toen velen nog dat er tijdig maatregelen genomen zouden
worden om deze crisis zoveel mogelijk te bestrijden. Het probleem
van de zure regen in de jaren 80 en het gat in de ozonlaag waren
immers ook aangepakt.
Inmiddels weten we beter.
Voor tochten als deze ga ik niet meer vliegen. Fietsen
kan een van de meest milieuvriendelijke vormen van vakantie
zijn (elders
op deze site zijn er genoeg voorbeelden van te vinden), maar
niet op deze manier.
Overigens
kun je ook met de trein in Portugal komen. In de meeste regionale
treinen is plek voor fietsen; in Frankrijk ook in sommige hogesnelheidstreinen.
Vanuit Nederland ben je dan wel een dag of vier onderweg. |
|
De
tocht
Deze tocht van 850 km hebben we in 15 dagen
gefietst. De tocht is goed te doen voor wie gewend is aan
veel klimmen en dalen.
Hoogteprofiel
van de gefietste route
Overnachten
Campings zijn er volop langs de kust, in het binnenland zijn
ze soms dun gezaaid. De tentvriendelijkheid varieert: soms
is er goed zacht gras, soms alleen zand en grind. Buiten de
woongebieden, toeristenstranden en natuurgebieden kan wild
gekampeerd worden. Buiten het hoogseizoen vind je vaak voor
weinig geld een kamer in een pensão.
Beste tijd
Er is geen seizoen dat je niet kunt fietsen in Portugal. Wel
is het ten noorden van de Taag 's winters vaak kil en nat
en ten zuiden van de Taag 's zomers genadeloos heet. Verder
kan het in juli en augustus langs de kust erg druk zijn.
April, mei, juni, september en oktober zijn prettige maanden
in centraal Portugal. In het uiterste zuiden is het goed toeven
van eind september tot eind mei. In het noord-oosten van het
land is half april tot half oktober de beste tijd en is het
hoog in de bergen nooit te warm. De tocht die hier wordt beschreven,
is eind oktober/begin november gereden.
De meeste regen valt tussen oktober en april. Zuidelijk van
de Taag stelt deze regen meestal niet zoveel voor, maar in
het noorden kan het water met bakken tegelijk uit de hemel
vallen.
Uitrusting
Randonneur, hybride fiets of mountainbike. Fietsenmakers zijn
alleen in de grotere plaatsen, dus neem voldoende reserve
onderdelen mee. Sommige sportzaken verkopen ook fietsspullen.
Eten
en drinken
Er zijn voldoende winkels voor de dagelijkse behoeften en
er is geen gebrek aan pastellaria's en leuke restaurantjes.
Er naartoe
Portugal is enkele
uren vliegen van Schiphol. Neem je fiets bij voorkeur mee
in een fietsdoos, want onze ervaringen met losse fietshoezen
zijn slecht: bij aankomst in Portugal waren de hoezen van
de fietsen gescheurd en waren kabels, gripshifts en stuur
gebroken of verbogen!
Over land reizen kan ook, maar dat kost erg veel tijd. Fietsen
kunnen meestal niet mee in snelle treinen door Frankrijk en
Spanje (m.u.v. compleet gedemonteerde fietsen in hoezen van
90 x 120 cm), met boemeltreinen ben je meer dan een halve
week onderweg en sommige conducteurs moeten eerst omgepraat
worden om een fiets in de trein te krijgen. 's Zomers rijden
er ook fietsbussen naar Noord Spanje, vanwaar je fietsend
of met lokale treinen verder kunt naar Portugal. Kijk
voor meer informatie over fietstransport op www.wereldfietser.nl/phpbb/index.php?c=11&sid=9ab27ba09b308137e581c1309573649f.
Meer informatie
Zie www.wereldfietser.nl/phpbb/viewtopic.php?t=747.
|
|
|
|
De
fietstocht begint aan de kust met z'n stranden en kliffen.
Dan trekken we verder landinwaarts, langs golvende velden
en middeleeuwse vestingstadjes. Stille wegen en aangename
temperaturen bevestigen wat we al vermoedden: tussen de hete
zomer en de natte winter is Portugal op z'n best.
|
|
|
uitzicht
vanaf Castelo de São Jorge over het centrum van Lissabon |
Moorse burcht
De trein brengt ons snel van hartje Lissabon naar Sintra.
Weelderig beboste bergen, doorspekt met landgoederen, villa's
en paleizen verheffen zich hier hoog boven de betonnen voorsteden
van de hoofdstad. De Moorse heren van Lishbuna en na hen de
koningen van Portugal hadden er al hun zomerresidentie.
We wandelen door de groene jungle omhoog naar de brokkelige
wallen van de oude Moorse burcht en genieten op de volgende
heuvel van het sprookjeskasteel Palácio da Pena, een
negentiende eeuwse creatie van een Duitse baron waar Anton
Pieck en Walt Disney niet aan kunnen tippen.
|
|
|
Moorse
burcht en Palacio da Pena |
|
|
Einde
der tijden
We fietsen naar Cabo da Roca, waar een groep Duitse mountainbikers
glazen champagne heft om te vieren dat ze het westelijkste
puntje van het Europese vasteland bereikt hebben. Vervolgens
worden ze met hun onbepakte fietsen op een auto weer naar
boven gereden. Watjes!
Wij rijden verder naar het noorden. De lucht trekt dicht,
de wind wakkert aan en de eerste spetters vallen. We tellen
onze zegeningen.
‘Een stevige wind in de rug vandaag’,
zeg ik.
‘Volgens mijn kaart is dit een groene route’,
vervolgt Corrie.
‘Groen? Die druipende palmbomen zeker! Mijn kaart
denkt er anders over.’
Al gauw gaan de laatste grijstinten verloren in de vroege
schemering, in de verte nog opgehelderd door naderende bliksemschichten.
We bereiken een camping en hopen op een trekkershut. De portier
kijkt ons meewarig aan. ‘Não bungalow, somente
acampar (alleen kamperen).’
In de gietende regen fietsen we naar Praia de Santa Cruz.
In het enige herkenbare hotel brandt geen licht. De turismo
is onvindbaar, borden en straatverlichting lijken er niet
te zijn. Straten veranderen in riviertjes. Knetterende bliksems
en donderslagen dragen bij aan het gevoel dat het einde der
tijden nabij moet zijn. Gedesoriënteerd schuilen we onder
de luifel van een schoenenwinkel en vragen of hier ergens
een pensão is. De winkelier en zijn vrouw
proberen telefonisch een kamer voor ons te regelen, maar ook
dat wil niet lukken.
|
Cabo
da Roca |
‘De
stroom is uitgevallen en de telefoon doet het ook niet meer,’
zegt de man in vloeiend Duits. ‘Zet anders de fietsen
hier in de garage, dan kunnen jullie straks met ons mee naar
huis rijden.’
Zo geschiedt. Voor een warm bad, een maaltijd en een bed wordt
gezorgd. Bij kaarslicht - want tot laat in de avond is er geen
elektriciteit - vertellen onze weldoeners dat ze achttien jaar
in Duitsland gewerkt hebben en zijn teruggekeerd om een eigen
zaak te beginnen. ‘Duitsland is een beschaafd land,
maar voor het goede leven kun je beter hier zijn.’ |
|
Wadlopen
Stranden, kliffen en golvende velden dampen de volgende
dag nog na van het zware weer. Zoekend naar de mooiste
route belanden we bij een handvol huizen op een klif,
waar het asfalt abrupt ophoudt.
‘Ik ben bang dat deze weg niet verder gaat’,
zegt Corrie.
‘En het is hier nu net zo prachtig’,
sputter ik tegen. ‘Kijk, ik zie het fort van
Peniche al liggen.’
‘Wacht maar’, zegt Corrie, ‘Ik
kijk even om de bocht of er misschien toch een uitweg
is.’
In afwachting van Corries onafwendbare jobstijding geniet
ik nog even van het schitterende uitzicht op de rotsen,
de loodgrijze lucht en de modderbruine oceaan, die aan
de horizon nog altijd door bliksems bestookt wordt.
‘Slecht nieuws, de weg houdt echt op’,
meldt Corrie.
‘Dan moeten we terug naar Areia Branca.’
‘Dat is kilometers om. Anders nemen we dit zandpad
naar boven, achter dat heuveltje moet de grote weg liggen.’
‘Zandpad? Na de regen van vannacht? Dat wordt
wadlopen!’
Even later waden we tot de enkels in de blubber. Moeizaam
duwen we de fietsen omhoog.
‘Het gaat zo niet. De wielen draaien niet en
mijn schoenen glijden weg!’
Samen duwen we Corries fiets naar de top, glibberen terug
en herhalen de operatie met mijn fiets. We gaan dwars
over kale akkers tot een uur later het asfalt weer in
zicht komt. |
|
|
door
de bagger naar Peniche |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
ingang
en koepel van de abdij van Batalha |
Vasco
da Gama
Na Peniche maken fleece en regenjack plaats voor korte broek
en sandalen. Slechts de lege campings en de vroege schemering
verraden dat de zomer al twee maanden voorbij is.
We weerstaan de lokroep van de Atlantische stranden en trekken
dagenlang
door Estremadura, een lappendeken van pijnboombossen en wijnvelden
en bovenal het culturele hart van Portugal, waar de geest
van Vasco da Gama nog altijd rondwaart. We beklimmen de middeleeuwse
wallen van Óbidos, bewonderen de robuuste kastelen
van Leiria en Porto de Mós en bezoeken de enorme abdij
in Batalha.
Na een fikse klim over grillige kalksteenheuvels bereiken
we de grotten van Mira de Aire. Hier gaan we naar binnen en
dalen meer dan honderd meter af in de diepste grot van het
land, ingericht als een alleraardigste geologische Efteling
vol feestelijk verlichte druipstenen.
|
|
|
kasteel
bij Porto de Mos |
|
|
langzaam
nadert een roeiboot over de Taag |
Krasse
oversteek
Door het drukke dal van de Taag rijden we oostwaarts. Tot Abrantes
draaien de cementmolens op volle toeren, daarna verandert de
oude Estrada Nacional in een stille kronkelweg over
beboste heuvels, door ingedutte dorpjes en langs olijfgaarden,
waar knokige mensen met kromgebogen lijven de zwarte vruchtjes
van de grond rapen.
Bij São José das Matas kijken we uit over het
diepe dal van de knalblauwe Taag. Volgens de kaart moet hier
een pontveer zijn. We suizen naar beneden tot de weg ophoudt
bij een verlaten huis aan de rivier. Aan de overkant lonkt het
beloofde land van Alentejo maar op onze oever is geen levende
ziel te bekennen.
‘Hier zou de pont moeten zijn’, zeg ik.
‘Zeker die oude roestbak die daar in de berm ligt’,
zegt Corrie.
‘Hmm…’, zeg ik, ‘Ik zie
wat je bedoelt maar eigenlijk wil ik het niet weten.’
‘Vier kilometer verder is een brug.’
‘Er loopt er geen weg langs de rivier, alleen een
spoorlijn’.
‘Dan moeten we terug, vierhonderd meter klimmen en
acht kilometer omrijden.’
‘Of over het spoor, misschien loopt er een paadje
langs.’
Op
de rails zijn mannen aan het werk. Verbaasd zien ze ons aankomen.
‘Proibido!’, roept een van hen en wenkt
dat we terug moeten.
|
Ik
probeer duidelijk te maken dat we het water over willen.
‘Alentejo ferry-boat com bicicletas!’, roep
ik en wijs naar de rivier.
‘Barco?!’, roept de man en maakt roeibewegingen
met zijn handen. Hij loopt een heuveltje op en schreeuwt iets
over het water naar enkele mannen die aan het hengelen zijn.
Langzaam komt een roeiboot met een krasse zestiger los van
de overkant. Met volle kracht roeit de man tegen de stroom
in, zonder dat hij zichtbaar vooruitkomt.
‘Dat lukt nooit met zo'n bootje’, zegt
Corrie.
‘Toch komt hij zijwaarts dichterbij. Maar of hij
dat ook presteert met een passagier en fiets aan boord?…’
Op hoop van zegen stapt Corrie met haar fiets in het bootje.
Tot onze verbazing gebaart de man mij om ook in te stappen.
Langzaam maar met vaste hand roeit hij ons over de snelstromende
Taag.
|
|
|
een
krasse zestiger roeit ons naar de overkant
|
|
|
Onneembare
vesting
In het zakkende zonlicht klimmen we uit het dal naar de hoogvlakte
van Alentejo. Knoestige kurkeiken, een kudde schapen en hier
en daar een eucalyptusboom stofferen het dorre landschap.
Vlak voor de Spaanse grens verschijnen de bergen van de Serra
de São Mamede. We stoppen in Castelo de Vide, een wit
stadje rondom een veertiende eeuws kasteel. Hoog daarboven verheft
zich het even witte, maar nog mooiere Marvão. We fietsen
over de steile toegangsweg naar deze onneembare vesting op een
bergtop van bijna negenhonderd meter. Onderweg lacht een zwarte
weduwe ons uit, maar een uur later zetten we we onze fietsen
trots tegen de stadsmuur. Te voet klimmen we nog verder naar
de burcht op het dak van Alentejo, waar we genieten van het
uitzicht tot ver in Spaans Extremadura. |
een
zwarte weduwe lacht ons uit
|
Latifundos
Voorbij het ingedutte Portalegre vullen we de bidons onder het
wakend oog van Maria. In deze grensstreek zijn slechts stille
wegen, vergeten dorpen en verlaten landhuizen.
Eeuwenlang liet de landadel zijn loonslaven hier werken in het
zweet des aanschijns op de eindeloze latifúndos.
Achter halfingestorte boerderijen groeien olijfbomen tot aan
de horizon. Asfalt wordt grind, grind wordt modder. We zwoegen
verder door het open veld en negeren bloeddorstig geblaf van
waakse honden aan rafelige touwen.
Via Campo Maior fietsen we naar Elvas, een trotse vestingstad
die nog altijd lijkt te wachten op de volgende Spaanse invasie
uit het nabije Badajoz. Voor een paar vreemde fietsers gaan
de poorten wel open.
Binnen de metersdikke stadsmuren hobbelen we over gladde keien
in een knus doolhof van steile straatjes en pleinen. Het kasteel,
de kerken en de pastelaria's verleiden ons om 't hardst
om naar binnen te gaan. |
|
|
onder het wakend
oog van Maria vullen we de bidons |
Een
harde wind blaast ons snel westwaarts over de groene heuvels.
Urenlang delen slechts ezels en schapen de weg met ons. Het regent
zachtjes als we Vila Viçosa binnenrijden, waardoor dit
marmeren stadje een wonderlijke glans krijgt. Zelfs stoepranden
en toiletten zijn van marmer, dat hier in enorme hoeveelheden
wordt gedolven. Aan beide kanten van de smalle weg naar Borba
ligt een gatenkaas van steengroeven en afvalbergen. Voorzichtig
slingeren we tussen graafmachines en vrachtwagens door dit maanlandschap
en bereiken heelhuids Estremoz, het grootste en levendigste van
de marmerstadjes. |
|
|
straatje
in Estremoz
|
Moorse
wirwar
Op kilometers afstand ontwaren we de contouren van een ommuurde
heuvel met torens en paleizen. Dat is Evora, de trots van Alentejo.
We zwalken van de kathedraal door een Moorse wirwar van steile
straatjes met witte huizen naar de Templo Romano. Deze tempel
werd wellicht ooit gewijd aan Diana, deed later dienst als executieplaats
voor de inquisitie en was ook lange tijd slachthuis. De meeste
gebouwen in Evora stammen uit de veertiende tot zestiende eeuw,
toen de stad bloeide als residentie van de Portugese koningen.
De Spanjaarden maakten een einde aan deze dynastie en sindsdien
is Evora een provinciestad met een eerbiedwaardige uitstraling,
waar nog maar half zoveel mensen wonen als in de Middeleeuwen. |
|
|
|
Templo
Romano in Evora |
|
ontelbare
kurkeiken |
Versteende
historie
Ten westen van Evora belanden we in een mysterieus gebied, waar
het ver voor de Romeinse en Moorse invasies al gonsde van menselijke
bedrijvigheid. Op zoek naar een zonovergoten terras met de betere
koffiecakes belanden we in Guadelupe, waar een bord ons attent
maakt op megalithische vindplaatsen. Nieuwsgierig fietsen we
een zandpad op en even later staan we pal voor een drie meter
hoge menhir die kaarsrecht overeind staat.
‘Het heeft iets lulligs om je hieraan te vergapen’,
gniffelt Corrie.
‘Hij houdt het toch maar mooi al drieduizend jaar
vol’, zeg ik vermanend.
We rijden verder langs ontelbare kurkeiken en komen uit bij
een open veld met een reusachtige kring van metersdikke stenen,
de grootste op het Iberisch Schiereiland. Ditmaal ondergaan
we zwijgend de magie van deze prachtige plek. |
|
|
|
we
vergapen ons aan een menhir, ondergaan de magie van een keienkring
en waden door een beekje |
Ooievaars
Het zandpad gaat niet verder. We openen een hek, rijden dwars
door de kurkplantage, waden door een beekje en belanden op de
weg langs de grotten van Escoural. Daar verschijnt een oude
man in het zwart die ons door de grotten leidt en in het flauwe
schijnsel van zijn lantaarn de tekeningen van dieren onthult,
die hier duizenden jaren geleden in de rotswand gegrift zijn.
Met de
wind in de rug vliegen we over een afstand van ruim dertig kilometer
een dikke driehonderd meter naar beneden. Pijnbomen en rijstvelden
verdringen de kurkeik, tientallen ooievaars zwermen in de schemerlucht.
We naderen Alcácer do Sal, een van de oudste havens in
het land, door de Feniciërs gesticht. De naam is te danken
aan de Moren (al-Ksar, "de stad") en de zoutwinning
(do Sal, "van zout"). |
|
|
ooievaars
op de kerk van Alcácer
do Sal |
Oorlog?
Langs de kust van het Península de Tróia fietsen
we naar het noorden. De wind is nog altijd hard en werkt nu
tegen ons. In Setúbal vinden we het welletjes en ploffen
we neer op de campismo municipal, waar vijf rijen caravans
op een harde strook grind langs het smalle strand zijn gepropt.
Slechts een handvol gasten waagt het om hier in november te
bivakkeren. De receptie is nog dicht en we zetten onze tent
op een strook zand voor de eerste rij caravans. De rest van
de middag genieten we van ons vrije uitzicht op de zee. Tegen
de avond meld ik onze komst bij de receptie.
‘We hebben de tent al opgezet, vlakbij het water’,
zeg ik.
De vrouw achter de balie verstart. ‘Een tent?’,
vraagt ze. ‘Je mag hier niet zomaar een tent opzetten!’
‘Vanmiddag waren jullie dicht. Niemand heeft last
van ons en morgen gaan we weer vroeg weg’, stel ik
haar gerust.
‘Je moet de tent afbreken. Loop met hem mee, dan wijst
hij een plek voor je tent aan’, zegt ze en wenkt
een man om met mij mee te gaan.
We lopen naar een smerig stuk grind tussen de achterste rij
caravans en de toiletten. ‘Alleen hier mogen tenten
staan’, zegt de man. Ik kan mijn oren en ogen niet
geloven.
Ik loop terug naar de tent. ‘Ze moeten ons wel haten
om ons daarheen te verbannen, ik vertik het om de tent daar
neer te zetten ’, zeg ik tegen Corrie.
‘En als ze straks komen controleren?’,
vraagt ze.
‘Als ze oorlog willen, kunnen ze oorlog krijgen’,
zeg ik resoluut.
Het wordt een spannende avond, maar de campingbazin komt niet
naar buiten. Wanneer het licht in het kantoortje eindelijk uitgaat,
ontkurken we onze wijn. |
|
|
ons
omstreden plekje op de verlaten camping van Setúbal
|
Schuimkoppen
De volgende dag fietsen we over de Serra Arrabida. Links van
de weg liggen gele bountystranden in de diepte, rechts torent
het granieten gebergte vijfhonderd meter boven ons uit. We beklimmen
de steilste hellingen van de hele reis en trotseren de gierende
noorderstorm boven op de pas. In de verte zien we Lissabon en
de witte schuimkoppen op de Taag, achter ons blokkeren de bergen
voorgoed het zicht op het zuiden. Fleece, lange broek en dichte
schoenen komen weer te voorschijn. De winter mag nu komen |
|
|
|
|
|
(In
een iets andere vorm eerder verschenen in Op
Pad , december 2002) |
|