FIETSEN NAAR DE HEBRIDEN

 

hoppen tegen de wind in
onderweg naar Loch Torridon

De tocht
Circa 900 kilometer fietsen in twee weken. Het is een pittige tocht, voornamelijk over asfaltwegen met af en toe steile, maar nooit erg lange hellingen.

Overnachten
(Wild)kamperen en in herbergen.

Beste tijd
Aan de westkust en op de eilanden is het eigenlijk altijd lente of herfst. Mei tot en met september zijn de beste fietsmaanden. Relatief droog zijn mei en juni, maar ook dan kun je pech hebben. Warmer, maar natter en ook veel drukker zijn juli en augustus. No midges van oktober tot april.

Uitrusting
Een stevige fiets met bergverzet is niet overdreven. De wegen zijn goed maar fietsenmakers en winkels schaars. Neem voldoende gereedschap en reserve-onderdelen mee.

Eten en drinken

Fiets je zo'n 65-80 kilometer per dag, dan passeer je altijd wel enkele winkels. Neem desondanks een noodrantsoen mee, want je weet nooit zeker of winkels open zijn. Eetgelegenheden zijn er in havenplaatsen en langs de doorgaande routes op het 'vasteland'.

Meer informatie
www.wereldfietser.nl/phpbb/viewtopic.php?t=699
www.buitensport-schotland.nl
http://schotland.beginthier.nl

 
 
 

Ten noordwesten van Schotland ligt een archipel van schimmige eilanden: de Inner en Outer Hebrides. Even ruig als de Schotse westkust maar nog leger, stiller en primitiever. Een walhalla voor eilandhoppers die een krachtmeting met de elementen niet schuwen.

Het regent al urenlang als onze trein Glasgow uitrijdt. Grijze flatgebouwen maken snel plaats voor een niet minder grauw geheel van immense watervlaktes tussen steile heuvels en druipende bossen.
"Pien zei al dat het altijd regent in Schotland", zegt Corrie.
Helemaal gelijk krijgt Pien gelukkig niet: vlak voor onze aankomst in Oban breekt de lucht open. Langs een zonovergoten kust fietsen we naar de camping.
De komende weken willen we zoveel mogelijk rust en ruigte. Dit lukt het beste als we kiezen voor smalle kronkelwegen en eilanden met veerboten, die voor touringcars, campers en caravans lastige barrières zijn. Daarom kopen we een hopscotch-ticket, waarmee we met korting een handvol eilanden op- en af kunnen fietsen. Aangezien we moeten vastleggen in welke volgorde we ze aandoen en de wind hier vaak uit het zuidwesten komt, zetten we koers naar het noorden.

 
Thát hill!
Het eerste eiland is Mull. Een zomerse picknick is ons nog gegund, daarna breekt de regen los. Over een verlaten weg tussen loslopende hooglanders fietsen we naar het Loch Na Keal. Hier is Mull op z'n best: links een spiegelgladde watervlakte, rechts steile, grijsgroene rotswanden. Urenlang wanen we ons alleen tussen meeuwen, scholeksters en zeehonden.
Tegen de avond vinden we een minicamping aan het loch. Het is bladstil en we voelen iets kriebelen: midges! Tijd om de tent in te duiken.
Van Mull is het niet ver naar Ardnamurchan, de uiterste westpunt van het Schotse vasteland. Heftig deinend zet de veerboot ons over, waarna we een uur lang tegen een felle noordenwind over het glooiende schiereiland trappen. Dan draait de weg en vliegen we met wind in de rug bergafwaarts naar Loch Sunart, waar we in een informatiecentrum bijkomen met thee en scones.
's Avonds belanden we op een grote camping, die door de heuvels tegen de wind beschut wordt. Inmiddels beseffend wat een windstille avond in Schotland betekent, klopt Corrie even bij de beheerder aan.
"There are no midges on top of thát hill", zegt hij laconiek, wijzend naar een bergtop in de verte.
 

kromgewaaide bomen
Menens
We rijden onder een knalblauwe lucht langs bossen, meren, moerassen en baaien. Daartussen felwitte huizen en kerkjes zonder klokken of torens. Dit is het land van de Schotse calvinisten, hier leven de personages uit Breaking the Waves. Door de week zijn het vriendelijke mensen, op zondag heeft God hier echter alles verboden: zelfs de schommels in de speeltuin worden dan op slot gezet!
Tot Arisaig is het goed fietsen in de beschutting van kromgewaaid geboomte. Daarna loopt de weg langs een kaalgeblazen kust met bountystranden zonder palmen. De noordenwind is stormachtig geworden.
"Ik kan niet verder!", roept Corrie.
"Nog even volhouden", zeg ik. "Als we een luw plekje zien, stoppen we."
Korte tijd blijft het stil. Dan hoor ik een vinnig fietsbelletje. Ik kijk om en zie dat Corrie haar fiets in de berm heeft gesmeten. Het is menens. We besluiten tot Morar te gaan, het eerstvolgende dorp. Daar vinden we een luwe plek tussen de rotsen met uitzicht op zee. We koken er ons eten en genieten nog urenlang van de weidse blik.
 

weidse blik bij Morar
 
Jeuk
's Ochtends vroeg varen we naar Skye. In Isleornsay stoppen we bij een oud hotel om thee te drinken. De salon is een toonbeeld van Victoriaanse knusheid met schilderijtjes en bloemetjesbehang, en een fantastisch uitzicht op de munro's (bergtoppen van meer dan drieduizend voet) die hoog uitrijzen boven de schuimkoppen van de Sound of Sleat. Nonchalant vouwen we de kaart uit over het antieke meubilair, schenken thee uit de porseleinen pot en lepelen cheesecake van de fragiele schoteltjes.
Na een dik uur verlaten we dit snufje Britse cultuur in de Schotse ruigte en volgen urenlang de kronkelende kust. Bergen, baaien en wolken vormen het decor. In Sligachan stoppen we aan de driesprong waar we moeten beslissen of we morgen naar het noorden of het westen van Skye gaan. Het is helder weer en achter onze tent steken de resten van oude vulkanen scherp af tegen de bonkige lucht.
De wind is gaan liggen en de gevolgen blijven niet uit. Het behaaglijk ontbijt voor de tent gaat 's ochtends niet door. Midges, inpakken en wegwezen!
In Portree zoeken we een probaat middel tegen de volgende midge-plaag. Elke winkel blijkt het te verkopen: hoofdnetjes met zeer fijne mazen, die niet alleen alle insecten buiten houden, maar ook het licht dimmen.
 
Tearoom?
We ronden de noordpunt van Skye, passeren witte dorpen met meer schapen dan mensen en eindigen in een ommuurd weiland met uitzicht op Harris, dat samen met Barra, Uist, Lewis en nog een paar dozijn onbewoonde eilanden tot de Outer Hebrides behoort.
De boot brengt ons in een uur naar Uist. Voor de meesten een eiland te ver. De `hoofdstad' Lochmaddy is niet meer dan een veerhaven met tourist office en een handvol huizen. De zeer stille hoofdweg loopt kilometers lang door het veen. In de korte periode dat het hier zomer lijkt, staan overal muurtjes van turf te drogen. Langs de Atlantische kust liggen minuscule dorpen, waar vissers en keuterboeren een vrijgevochten bestaan leiden. Hier wordt nog Keltisch gesproken. Londen is haast net zo ver als Reykjavik.
 


we ronden de noordpunt van Skye
Aird an Rùnair is de uiterste westpunt van Uist en daar ligt het Balranald vogelreservaat. Corrie heeft hooggespannen verwachtingen, verrekijker en vogelboek zijn stand-by. Moeizaam lopen we tegen de gierende wind in over het strand. Meeuwen en scholeksters in overvloed, maar geen alken of zeekoeten, laat staan papegaaiduikers. Ontgoocheld lopen we terug. Zelfs het informatiecentrum is wegens verbouwing gesloten en van een tearoom heeft men hier nog nooit gehoord.
We zetten de tent op in de betrekkelijke luwte van een half ingestorte woning. Moe van het meeuwengekrijs en de wind vallen we snel in slaap. Midden in de nacht word ik wakker. De wind is een serieuze storm geworden: het tentdoek gaat heftig heen en weer. Corrie draait zich om.
"Hoe lang denk je dat de tent het nog houdt?", vraag ik.
"Ga toch slapen", mompelt Corrie.
 

ruimte genoeg op Uist

Tearoom!
Uren later fietsen we stapvoets van de westelijkste naar de noordelijkste punt van Uist, waar de boot naar Harris afvaart. Nog steeds loeit het zeven op de schaal van Beaufort en ook nog altijd uit het noorden. Het is verleidelijk ons naar de zuidpunt van Uist te laten waaien, maar ons hopscotch-ticket laat niet toe dat we een andere boot nemen dan we gepland hadden.
Met een doffe dieseldreun klieft de ferry de golven. Jan-van-genten scheren laag over de schuimkoppen. Een handvol passagiers met bonkige koppen praat met elkaar in de taal die ze hier al spraken voordat de Noormannen kwamen. Achter de donkere klippen waar we tussendoor varen, doemt de berg Roineabhal op. Dat is Harris: een groene steenklomp die honderden meters hoog uit de oceaan rijst.
We tellen de mijlpaaltjes langs de smalle weg die verder naar het noorden kronkelt. Achter ons ligt een azuurblauwe zee met goudgele stranden, voor ons strekt zich een grauwgroene rotssteppe uit. Tussen de stenen groeit slechts afgekloven gras. Geblaat van knokige, pasgeschoren schapen mengt zich met het huilen van de wind. Een eenzaam bord laat ons weten dat het nog acht mijl is naar Tarbert. Corrie vloekt.
"Een uur geleden was het nog 12 mijl!"
"Maar het is hier toch prachtig", zeg ik.
"Er groeit hier helemaal niks en ik word gèk van die wind!"
Zwijgend fietsen we naar Tarbert. Zelden was het bereiken van een stadje van niks zo'n mijlpaal. We ploffen neer in de tearoom en doen ons te goed aan de duurste en lekkerste carrotcakes van de Hebriden. Het is nog 35 mijl naar Stornoway, waarvandaan over 24 uur de boot naar Ullapool vertrekt. Het is nu vrijdag. Op zondag mag er niet worden gevaren. Halen we de volgende boot niet, dan zitten we twee dagen vast op dit woeste eiland met zijn steile calvinisten en meedogenloze stormen. Over één ding zijn Corrie en ik het eens: we gaan die boot halen!
 

Ik word gèk van die wind!
 
0 km/uur
Ten noorden van Tarbert gaat de weg honderden meters omhoog. Terwijl het stijgingspercentage oploopt naar twintig, wakkert de windkracht weer aan tot acht. Zigzaggend rij ik over de weg met een snelheid die zo laag is, dat de fietscomputer het op nul houdt. Corrie probeert haar fiets lopend omhoog te duwen.
"Dit kàn niet!", brult ze tegen de wind.
"Het móet!", schreeuw ik terug, "er is geen andere weg naar Stornoway!"
Een uur later en drie kilometer verder staan we bovenop de pas waar loodgrijze wolken hun eerste spetters loslaten. Bij het afdalen striemen regenvlagen ons in het gezicht. De langsloeiende lucht doet onze regenpakken bol staan, alleen de ballast in de fietstassen houdt de wielen nog aan de grond.
Na de afdaling komen we tot rust, wind en regen nemen af. Zelfs Corrie moet toegeven dat de dramatische luchten en dreigende bergen adembenemend mooi zijn.
Langzamerhand belanden we in een eindeloze veensteppe, die slechts wordt onderbroken door een lang lint van rommelige huisjes langs de weg. Vijfentwintig kilometer voor Stornoway vinden we een beschutte overnachtingsplek. Het gaat lukken, morgen halen we de boot!
 
Ullapool hééft het
 
Een lullige doos
Stornoway is een onver- wacht flinke stad met grote winkels, een tearoom en stoplichten. Corrie duikt een kunstwinkeltje in en komt met een authentiek Hebridiaans wijnrek van gietijzer weer naar buiten. Sommige dingen kun je alleen in Stornoway kopen en dan moet je niet moeilijk doen over een paar kilo extra bagage!
Van Stornoway naar Ullapool is het maar drie uur varen, maar het voelt alsof we van IJsland naar Zuid Frankrijk gaan. Ullapool is een zonover- goten vissersplaats, waar iedereen loopt te flaneren of met een nieuwe liefde vanaf de kademuur naar de boten op Loch Broom zit te staren.
 
   
Auto's, campers en motoren domineren de eerste 20 kilometer naar het zuiden. Bij een waterval slaan we af en rijden we de rest van de dag dwars door de Schotse bush met overal water en bergen, een enkele ruïne en heel in de verte een rendier. Aan de prachtige Gruinard Bay stuiten we op een camping.
De plaatselijke kruidenier is tevens postkantoor. We willen het wijnrek alvast naar huis sturen. Kartonnen doos, tape en touw worden ons aangereikt. Nauwgezet weegt de kruideniersvrouw het souvenir.
"Dat is 25 pond".
"Dat is bijna zoveel als het hele rek heeft gekost", zegt Corrie. "Is dit wel het zeeposttarief?"
De vrouw bladert wat in een folder.
"Sorry, maar het kost echt 25 pond."
"Voor dat geld kunnen we het hele rek vullen", verzucht Corrie. "We nemen het zelf wel mee."
Even later prijkt bovenop mijn verweerde Karrimors een lullige doos: er gaat niks boven fietspost!
 

Gruinard Bay
 

Op naar Edinburgh!
 
We made it!
Kille druilnevels pakken zich samen boven Loch Maree. Even later barst de regen los en vluchten we naar de jeugdherberg van Torridon. De volgende ochtend giet het nog steeds.
"Ten o'clock, the hostel is closing!", zijn de woorden waarmee we de deur uitgezet worden. Het is even slikken, maar zodra we met storm in de rug over de heuvels zoeven kan de dag niet meer stuk.
Pas een dag later is het weer droog. Onder de optrekkende nevelen komt Loch Duich tevoorschijn als een drooggevallen zeewiervlakte. Een schitterende weg tussen de munro's voert ons via Glenshiel en Glen Morriston naar Loch Ness.
Langs deze toeristentrekker ligt uiteraard een drukke weg. We zijn blij als we een bord zien dat wijst op een fietsroute naar Fort Augustus via binnenwegen. We draaien een steil grindpad op vol kuilen. Al bij de derde stoot loopt mijn achterband leeg. Terwijl ik de reparatieset pak, word ik van alle kanten door midges besprongen. Vloekend zoek ik het muggennetje. Corrie lacht.
"Het is hier toch mooi, Kees?", plaagt ze.
Gelukkig biedt de abdij van Fort Augustus een uitstekende vegetarische maaltijd: culinair monnikenwerk, waarvoor we pasta en kooksetje met genoegen in de tassen laten. Hoewel de paters zelf uit principe geen alcohol schenken, hebben ze geen bezwaar tegen meegebrachte wijn en halen ze met plezier glazen voor ons uit de kast.
In Inverness valt het doek voor de fietsreis. We willen per trein naar Edinburgh. Op het station tuurt de lokettiste op haar beeldscherm.
"Morgenochtend om half zeven kan er één fiets mee", zegt ze. "En pas overmorgen, ook om half zeven, is er plaats voor de tweede fiets. Normaal kun je ook omrijden via Aberdeen, maar die spoorlijn is gisteren onder water gelopen."
We nemen wat we krijgen kunnen en staan de volgende ochtend vroeg op het station. De trein blijkt slechts één krap bemeten ruimte voor een fiets te hebben. Met moeite lukt het me om de beide fietsen erin te proppen. Voor alle zekerheid vergrendel ik ze aan de trein: geen conducteur krijgt ze hier meer vandaan.
Op naar Edinburgh, we made it!
 
(In een iets andere vorm eerder verschenen in Op Pad , januari/februari 2000)