ZAND,
ZWEET EN NSHIMA
Fietsen in het lege westen van
Zambia
|
|
ergens
tussen Choma en Namwala |
|
Met
de kennis van nu...
De hieronder beschreven
tocht is in 1992 gemaakt. Vliegen was toen veel duurder dan
nu en dat deed je dus niet zo gauw. Van mijn hele budget voor
vijf maanden Afrika ging ongeveer de helft op aan het retourticket.
Ook beroepsfietser
Frank van Rijn zou in die tijd
vast niet even heen en weer uit Verweggistan zijn gevlogen om
een lezing op de Fietsvakantiebeurs te houden. ‘Vliegen
is reizen overslaan’, was zijn motto, en dat deed hij
zo min mogelijk. Toen ik twee jaar eerder met een groep jongeren
naar Kazan reisde, was er maar eentje die het vliegtuig nam.
De rest stapte in Utrecht op de goedkopere nachttrein, die in
2 dagen naar Moskou reed.
Ook toen waren er serieuze
milieuproblemen. In 1979 had ik op mijn fietsdagboek al een
sticker ‘Zonne-energie, maak er werk van’-sticker
geplakt (zie hier).
Milieudefensie voerde in de jaren 90 al actie tegen de ongelimiteerde
uitbreiding van Schiphol (ik moet nog ergens een aandeel hebben
in wat er nog over is van het Bulderbos).
Het accent lag toen vooral op luchtvervuiling en geluidshinder;
het klimaat kwam later.
De sfeer was toen veel
optimischer dan nu. De Koude Oorlog was net voorbij. Daardoor
konden er maatregelen worden genomen tegen zure regen, waar
het voormalige oostblok een groot aandeel in had. Ook het gat
in de ozonlaag kon makkelijker gedicht worden. Klimaatverandering
kwam nog maar net om de hoek kijken (al was
ExxonMobil al in de jaren 70
op de hoogte) en we hadden toen nog een halve eeuw de tijd om
ook dat goed aan te pakken.
Inmiddels weten we beter.
Tochten als deze ga ik ook niet meer maken. Fietsen
kan een van de meest milieuvriendelijke vormen van reizen zijn
(elders
op deze site zijn er genoeg voorbeelden van te vinden),
maar niet op deze manier.
|
|
De
tocht
Van
Livingstone via Namwala, Mumbwa en Kasempa naar Solwezi: circa
900 km in 11 achtereenvolgende dagen gefietst, onderdeel van
een veel langere tocht door Zuidelijk Afrika. De wegen variëren
van redelijk onderhouden asfalt tot slecht berijdbare en soms
lastig te vinden paden. Het terrein is vlak tot heuvelachtig
zonder steile hellingen.
Overnachten
(Wild)kamperen, 'government resthouses' of bij mensen thuis.
Campings zijn er nauwelijks maar in de bush kan prima gekampeerd
worden. Laat geen vers fruit in de tent liggen als apenbezoek
niet op prijs gesteld wordt. Voor een appel en een ei kun
je een kamer met bad krijgen in de sjofele government resthouses.
Wanneer ik aan het begin van de middag toevallig langs een
duur hotel kwam, kon ik daar voor heel weinig geld een bad
met lunch krijgen.
Beste tijd
Zambia ligt op een plateau van vaak meer dan duizend meter
hoogte, waardoor de gemiddelde temperaturen er lager zijn
dan die in veel andere landen van tropisch Afrika. Alleen
in de dalen van de Midden-Zambezi en de Luapula is het altijd
warm tot heet.
In Zambia kunnen drie seizoenen worden onderscheiden:
1. Koel en droog van mei tot en met augustus, waarbij het
's nachts kan afkoelen tot 5°C en overdag rond de 25°C
wordt. Deze periode biedt het beste fietsweer.
2. Heet en droog van september tot en met november met middagtemperaturen
tot 30°C op de plateaus en rond 40°C in de valleien.
Kun je het niet laten om in deze tijd te gaan fietsen, neem
dan heel veel water mee (minstens 5 liter per dag).
3. Warm en nat van december tot en met april, waarbij de temperaturen
op de plateaus rond 27°C en in de valleien rond 32°C
liggen. De luchtvochtigheid ligt in deze periode tussen 70
en 80%. Het regent dan niet voortdurend, maar natte en droge
dagen wisselen elkaar af. Wegen worden in de regentijd soms
onbegaanbaar.
Uitrusting
Mountainbike of hybride fiets met dikke banden. Fietsenmakers
zie je zelden, onderdelen en goed gereedschap zijn schaars,
dus neem reservespullen mee.
Eten
en drinken
In de grotere plaatsen zijn winkels en markten.
Af en toe is er een eetgelegenheid waar je nshima (gekookt
maïsmeel) met bushmeat (gedroogd vlees van kleine wilde
dieren; ziet het eruit als ventielslang, dan heb je een stuk
darm op je bord) of - als je voorkeur uitgaat naar haute cuisine
- rijst met bonen kunt krijgen. Zo niet, geen paniek: op oud
brood en bananen kun je honderden kilometers fietsen....
|
|
|
|
Een
arm, rustig en uitgestrekt land waar nooit wat gebeurt. Dat
is de reputatie van Zambia. Oorlogen, adembenemende natuur of
swingende muziek: haast alles waar Zambia's buurlanden bekend
om zijn, lijkt in dit land te ontbreken. Nieuwsmedia en reisgidsen
gaan er aan voorbij. Misschien is dat nu juist het aardige van
Zambia. Onbekend, maar ook onvoorspelbaar. Zeker als je er gaat
fietsen. |
|
Change
dollars?
Choma, Namwala, Mumbwa, Kasempa. Samen buigen we ons over de
kaart van Zambia, de vrouw van de Tourist Information van Livingstone
en ik. Het is de meest gedetailleerde kaart die ze van dit lege
land hebben, elk weggetje moet erop staan. Toch is honderd kilometer
- minstens een hele dag fietsen - maar vijf centimeter op papier.
Van Livingstone naar Solwezi is op de kaart bijna een halve
meter, daar ben ik zeker tien dagen zoet mee.
"Is dit een goede route om te fietsen?",
vraag ik.
"Ja, de wegen zijn hier goed."
"Niet te zanderig?"
"Nee, hier vind je niet veel zand. In het westen, langs
de grens met Angola, daar kun je vastlopen in mul zand; niet
in het gebied waar jij doorheen wilt rijden."
De vrouw is enthousiast. Er komt niet elke dag iemand langs
die van de Zimbabwaanse- tot de Kongolese grens wil fietsen.
Ze vertelt me graag wat voor dieren ik tegen kan komen en welke
talen er op mijn route gesproken worden.
Ik vertrouw maar op haar informatie. In geen enkele gids wordt
het hele gebied waar ik doorheen wil fietsen fatsoenlijk beschreven:
ik zie wel wat me te wachten staat.
Snel rij ik Livingstone door, een slaperig stadje dat betere
tijden heeft gekend.
"Change dollars? Change dollars?", gonst
het in de stoffige hoofdstraat. Aan mij zullen ze niet veel
hebben.
|
|
Victoria
Falls bij Livingstone |
Dirtroad
Voor
me ligt de vlakke, kaarsrechte weg naar de hoofdstad Lusaka.
Asfalt met af en toe een kuil erin om wakker te blijven. Om
de tien minuten komt er een auto voorbij, meestal een vrachtwagen,
soms een blanke boer die ergens achter het eindeloze prikkeldraad
zijn vee in de bush laat scharrelen. Net als op mijn tocht
door Zimbabwe en Zuid Afrika. En net als daar fiets ik door
tot het prikkeldraad een keer ophoudt.
|
Twee
dagen later sla ik linksaf, de dirtroad naar Namwala op. Hier
begint de bush pas echt. Het is mei. De natte tijd is achter
de rug, overdag wordt het niet echt heet meer. Bomen en struiken
hebben echte herfstkleuren, maar alleen de baobabs verliezen
hun bladeren. Prikkeldraad heeft plaatsgemaakt voor prachtige
dorpen, soms omringd door kaalgevreten zandvlaktes waar elk
sprietje dat het daglicht wil zien, van de geiten geen kans
krijgt.
Brood, rijst met bonen, zuivel en zelfs Coca Cola zijn hier
niet meer te krijgen. Nshima (maïspap), bushmeat (vlees
dat in de zon gedroogd is), bananen en water uit de dorpsput
worden waardige vervangers.
Kleine kinderen rennen niet meer, zoals in Zimbabwe en Lesotho,
uitbundig op me af, maar verschuilen zich verschrikt achter
de rok van hun moeder als ik aan kom fietsen. Sommigen hebben
nog nooit een mzungu gezien, zeker niet eentje op
de fiets.
|
|
dorpen
omringd door kaalgevreten zandvlaktes |
|
"we
hebben alleen maar nshima" |
Nshima
De kleine restaurants langs de weg zijn sinds het asfalt ophield
nog niet helemaal verdwenen. Zodra ik weer een eethuisje zie,
ga ik naar binnen om een lunch te bestellen.
"Wij hebben geen lunch voor u", zegt de waard.
"Is hier dan helemaal niks te eten?"
"Nee, niks."
"Ook geen nshima?"
"We hebben alleen maar nshima."
Even later geniet ik van een bord dampende nshima uit het vuistje,
zoals het hoort. Rechts een kom met drinkwater en links een
kom om mijn handen te wassen. Door een venster in de lemen muur
gluurt het halve dorp naar binnen. |
|
"Dit is een Suzuki zonder motor!" |
|
Suzuki
Honderd kilometer voor Namwala breekt het boutje waarmee de
linkerpoot van mijn bagagedrager aan de achtervork vastzit.
De kop is van de bout gesprongen en het resterende stuk zit
nu onwrikbaar vastgeschroefd in het nokje aan de vork waar de
bagagedrager op moet steunen. Alleen met een elektrische boor
is het eruit te krijgen, pas daarna kan er een nieuw boutje
in. Met een tuinslangklemmetje lukt het om de losgeraakte dragerpoot
nog net tegen het restant van het gebroken boutje te drukken.
Voorzichtig fiets ik verder. Het laatste stuk weg voor Namwala
is volgens de kaart een asfaltweg. Ik tref er slechts diepe
kuilen met daartussen brokken teer. Vermoedelijk een restant
Chinese ontwikkelingshulp uit de late jaren zestig. De dirtroad
van de afgelopen dagen was een stuk comfortabeler. Toch bereik
ik Namwala zonder dat de drager lostrilt.
Bij een garage vraag ik naar een boor. Die blijkt er niet te
zijn. De garagehouder verwijst me naar een technische school,
die goed gereedschap van een Noorse organisatie heeft gekregen.
Ik heb geluk. De school heeft een paar boren voor het zwaardere
werk. Enkele leraren helpen me en lassen voor hun studenten
een extra praktijkles in. Mijn fiets wordt op de pijnbank gelegd,
de boor erop gezet en na een kwartier zit de drager weer stevig
vast aan de vork.
"Dit is geen fiets; dit is een Suzuki zonder motor!",
zegt een van de docenten enthousiast.
De leraren nemen me mee naar een soort campus waar ze wonen.
Ik krijg rijst met bonen en heet water voor een bad. Met een
goed gevoel kan ik verder fietsen.
|
|
het
volgende dorp lijkt van elk comfort verstoken
|
|
|
|
|
Boomstam
Bij Namwala zet een moderne Noorse veerpont het schaarse verkeer
over de Kafue rivier, maar het volgende dorp lijkt van elk denkbaar
comfort verstoken. Een in lompen gehulde man kijkt me bedachtzaam
aan terwijl zijn jongere dorpsgenoten in een uitgeholde boomstam
over het water peddelen. Als ze geluk hebben, staat er vanavond
een potje nshima met verse vis op het vuur.
Moeizaam rij ik verder over de weg naar Mumbwa: meer dan honderd
kilometer over stoffig gruis, mul zand en harde aarde. Ik probeer
het wasbordprofiel te slim af te zijn door uiterst links, uiterst
rechts of juist in het midden te rijden. Tevergeefs: steeds
als ik denk dat ik een rimpelloos stuk weg heb gevonden, slaan
de hobbels extra hard toe of zakt mijn voorwiel weg in het zachte
zand. Het wordt snel donker. Ik zet mijn tent op achter een
paar struiken, uit het zicht van de weg. De volgende dag komt
na bijna vier uur fietsen de eerste auto voorbij. Nog een paar
uur later verspert een slagboom de weg. Een man met een vlindernetje
in zijn hand inspecteert me vluchtig op de aanwezigheid van
tseetseevliegen. Ik word clean bevonden en mag doorrijden naar
Mumbwa.
Crooks
Het is al laat wanneer ik dit provinciestadje binnenrij.
Met het vallen van de duisternis lijkt hier alles tot leven
te komen. Schaars verlicht door lampen lopen schimmen van mensen
haastig heen en weer. Om me heen is geroezemoes van pratende
en lachende voorbijgangers, verderop hoor ik onzuiver klinkende
soukous muziek.
Sneller
dan verwacht vind ik een bed met bad in een government resthouse.
Ook is er een restaurant. Zodra mijn dagelijkse bord nshima
voor me staat, schuiven twee mannen bij me aan tafel. Ze willen
weten wat ik hier doe.
Een vrouw die in het restaurant werkt, wenkt me of ik bij haar
wil komen. Ik loop met haar mee naar een kantoortje.
"We Zambians...", begint ze met een verontschuldigende
blik. Even valt er een stilte.
"Die mannen die bij jou aan tafel zitten..."
Weer stokt haar stem.
"Het zijn crooks. Ga terug naar je kamer en zorg ervoor
dat je ze niet meer tegen het lijf loopt, anders krijg je problemen."
Ik dank haar voor de informatie, vraag niet verder en ga naar
mijn kamer. Zambia moet leuk blijven. |
|
|
de
weg van Namwala naar Mumbwa |
|
I
wanna chat with you!
Als ik op het punt sta naar bed te gaan, wordt er heftig op
mijn deur geklopt. Een vrouwenstem roept wat. Ik doe open. Een
jonge vrouw vliegt mijn kamer binnen en gaat op mijn bed zitten.
"I wanna chat with you!"
Dat is wel het laatste waar ik op zit te wachten: een beetje
rollebollen met deze beschonken en vast niet erg virusvrije
dame. Zo beleefd mogelijk probeer ik haar duidelijk te maken
dat ik na een hele dag fietsen nog net genoeg energie heb om
onder de dekens te kruipen waar zij nu bovenop zit.
"Zie je die fiets daar tegen de muur staan?",
vraag ik. Misschien kan ik haar ervan overtuigen dat ik geen
aan lager wal geraakte Zuid-Afrikaan ben die hier in het diepst
van zijn midlifecrisis vertier komt zoeken.
"I wanna drink with you in the bar. Do you have dollars?"
Terwijl ik me afvraag hoe ik haar het beste de deur uit kan
krijgen, komt een tweede femme fatale mijn kamer binnen.
Deze doorziet meteen mijn gemoedstoestand en het alcoholisch
gehalte van haar collega. Ze sleept haar snel mee naar buiten.
Oef! Ik wist niet dat het zo moeilijk was om hier alleen de
nacht door te brengen...
De volgende morgen is Mumbwa van een duister roversnest veranderd
in een stoffig marktplaatsje. Ik zal zeker drie dagen geen boodschappen
kunnen doen en stroop markt en winkels af, nadat ik bij Barclays
Bank een dik uur bezig ben geweest met het wisselen van geld.
Bij de crooks op straat gaat dat vast sneller.
Supermarkten doen me hier nog het meest denken aan die in Roemenië
in de tijd van Ceaucescu. Het zijn lege schuren met wat potten
jam en dozen zeep met overjarige etiketten. Alleen de Zuid-Afrikaanse
tandpasta valt uit de toon. Vers fruit is er op de markt en
na enig zoeken kom ik ook aan brood. |
Tenslotte
probeer ik een kennis in Solwezi te bellen om te melden dat
ze me over vijf dagen kan verwachten. Het lukt, al bij de achtste
belpoging heb ik contact. De volgende etappe kan beginnen.
Kokosmelk
Na Mumbwa begint Nowhere. De weg naar Kasempa loopt een stuk
langs de rand van het Kafue National Park. Al dagen heb ik hier
naar uitgekeken.
Op de grens van het reservaat slaap ik in het huis van een parkwachter,
die al net zo gastvrij is als de leraren in Namwala. Hij vertelt
me dat het wild zich meestal schuilhoudt achter de bosjes, maar
met een beetje geluk zijn er kuddes antilopen en een enkele
keer olifanten te zien. Wel krijg ik het advies een lange broek
aan te trekken, want er zijn ook tseetseevliegen.
"Ben je niet bang voor de tseetseevliegen?"
vraagt de man.
"Ach, ik zal wel zien" zeg ik nonchalant
en denk aan de tseetseecontrolepost die ik gepasseerd heb zonder
een vlieg gezien te hebben. "Hoe is de staat van de
weg trouwens?"
"Slecht", antwoord de parkwachter zonder
aarzelen. "Er komt trouwens maar eens per maand een
auto voorbij. Je zult onderweg geen mens tegenkomen, maar na
veertig kilometer is een scouts camp. Vandaar is het nog eens
veertig kilometer naar het volgende dorp. Blijf steeds het hoofdpad
volgen en sla niet af, want dan vind je de weg nooit meer terug."
Vlak voor mijn vertrek krijg ik een traditioneel brouwsel van
kokosmelk.
"Als je dit op hebt, hoef je urenlang niets te eten",
verzekert mijn gastheer.
Ik neem afscheid en fiets weg. De parkwachter kijkt me nog lang
na. |
|
ongesubsidieerde fietskunst in de
bush bij Namwala |
|
Luchtaanval
De weg is inderdaad niet meer dan een zandspoor waar wel eens
een auto gereden heeft. Na vijf minuten rent een antilope het
pad over. Even later een paar bavianen. Ik voel iets steken
en zie een vlieg op mijn hand zitten. Ik wil hem eraf slaan,
maar hij blijft zitten. Er komt er zelfs nog een naast zitten.
En nog een. Ik pats en ik mep, maar voor ik het weet zwermen
tientallen vliegen om mijn hoofd. Ik probeer sneller te fietsen.
Heel even laat ik de zwerm achter me, maar dan wordt het zand
zo mul dat ik af moet stappen. Nu wordt ik van alle kanten door
tseetseevliegen belaagd. Met vereende krachten baan ik me een
weg door het zand, til ik mijn fiets over omgevallen bomen of
rijd ik blindelings door gras van twee meter hoog dat midden
op het pad groeit.
Kunnen mildere beproevingen als regen, hellingen en tegenwind
nog wel eens resulteren in mooie filosofische overpeinzingen
over de diepere bedoelingen achter dit aardse bestaan, op het
brute geweld van deze insecten past maar één reactie:
luid vloeken en wensen dat deze ellendige wanschepselen zo snel
mogelijk worden uitgeroeid, desnoods met alle middelen die God
verboden heeft.
Sommige vliegen steken door mijn trui heen. Ik probeer mijn
regenjas te pakken, maar laat dit idee weer varen zodra na het
afstappen weer een nieuwe luchtaanval wordt ingezet. Ik fiets
verder met de linkerhand aan het stuur en de rechterhand in
de mephouding. Voor het eerst vraag ik me af wat ik hier doe.
Afrika is toch ook op de televisie te zien?
Na drie uur zwoegen en vloeken vind ik een hoopvol teken op
mijn pad. In het mulle zand zie ik duidelijk een dun bandenspoor
lopen. Hier moet niet zo lang geleden iemand gefietst hebben!
Hoopvol ploeter ik nog bijna een uur door, totdat op een open
plek in het bos een handvol huisjes voor me staat. Dat moet
het scouts camp zijn. |
|
|
bewoners
van het scouts camp |
|
Fietspedaal
In deze minuscule tseetseevrije oase blijken vooral vrouwen
en kinderen rond te lopen. Nieuwsgierig staren ze me aan, vragen
worden niet gesteld. Ik ga zitten bij een van de weinige mannen,
die druk bezig is met een blokje hout. Ik vraag wat hij aan
het maken is.
"Een fietspedaal", legt hij uit.
Ik zeg niets en kijk even naar de plek waar ik mijn op maat
gebouwde randonneur met achttien versnellingen geparkeerd heb.
Het hele dorp staat er nu omheen. Zelf kunnen ze alleen op een
eindeloos opgelapt wrak het volgende dorp bereiken, over dezelfde
weg die ik vandaag fiets.
"Banden en kettingolie zullen ze hier vast ook niet
hebben", denk ik. "Shit."
Peinzend over de relativiteit van het primitieve doe ik na een
uur rust mijn regenjas aan, stap op en rij weg, opnieuw veertig
kilometer de hel in. Zodra de eerste zwerm vliegen zich aandient,
maken mijn overpeinzingen weer plaats voor vloeken, meppen en
zwoegen. Ik begrijp nu waarom werkers en filosofen elkaar slecht
verdragen.
Tegen de avond bereik ik het dorp aan de andere kant van het
reservaat. Een vliegenzwerm blijft me volgen tot in het dorp.
"Hoe kom ik van die kutvliegen af?", zijn
de eerste woorden die de bewoners mij horen zeggen. Een man
met een spuitbus loopt naar me toe en begint te sproeien. Net
op tijd buk ik voor het gif dat de zwerm boven mijn hoofd vernietigt.
Vervolgens geeft de man mij een vragenlijst die ik moet invullen
en ondertekenen. Bovendien moet ik een bedrag betalen om het
reservaat te mogen verlaten. Zonder morren krijgt hij mijn losgeld.
Ik zet mijn tent op, laat een halve liter zweet uit mijn T-shirt
lopen en duik volledig uitgeteld in de slaapzak.
|
|
een
man toont me zijn zelfgemaakte fietspedaal
|
|
|
|
|
|
wachten op de pont bij Lubungu |
|
|
|
Drop
De
volgende dag lijkt ik ontwaakt uit een nare droom. In de warme
ochtendgloed rij ik naar de pont van Lubungu. Ditmaal een ouderwetse
drijfbak die me over het spiegelgladde water van de Lunga rivier
zet. Het moet hier wemelen van de krokodillen.
Aan de overkant staan tientallen mensen te wachten om het water
overgezet te worden. Na de ontberingen bij het Scouts Camp lijkt
de rest van Zambia een droomwereld uit een glossy brochure.
Ik vergaap me aan een paar prachtig versierde lokale fietsen
waarvan de trotse berijders al even verbaasd naar de mijne kijken.
Het is nog een paar honderd kilometer fietsen naar Solwezi.
Ik voel aan mijn dufheid dat ik gisteren veel zout heb uitgezweet.
Of is dit het begin van de beruchte slaapziekte, die je door
tseetseesteken op kunt lopen?
Ik smacht naar een lekker bord soep en een flinke zak drop.
De mensen die ik ga bezoeken, Nederlandse expats, hebben dat
vast wel in huis...
De weg wordt steeds beter, rechter en saaier. Maar de Zambianen
gaan niet vervelen Een groepje vrouwen is in hun mooiste kleren
op weg naar de kerk en loopt me zingend en zwaaiend tegemoet.
Geroerd fiets ik verder. |
|
|
|
|
|
(In
een iets andere vorm eerder verschenen in het magazine Zuidelijk
Afrika , winter 1997)
|
|