|
'Opa
vertelt', Brits- en Iers logboek uit 1979 |
|
In
mijn archief vond ik een oud schrift waarin ik een van
mijn eerste fietsvakanties heb beschreven. Op de kaft
is een sticker van Milieudefensie te zien, met de tekst
'Zonne energie maak er werk van'. Toen al.
Op mijn fiets had ik toen vast en zeker een 'Atoomenergie?
Nee bedankt' stickertje geplakt. Die zag je toen
overal, ook - of misschien wel vooral - op lelijke eenden
en stinkende kampeerbusjes (van het type dat nu - maar
dan zonder atoomenergiesticker - nog bij 'Boer zoekt
vrouw' wordt ingezet). Onder de sticker staat 'Brits
en Iers logboek, 10 juli - 15 augustus 1979'. |
|
|
|
Wanneer ik het schrift opensla, komt er een routekaart
tevoorschijn. |
|
|
|
Op de eerste bladzij begint mijn logboek, maar op de
binnenkant van de kaft staat ook een verhaal. |
|
|
|
'Het
stille leed van 3000 afgezwoegde kilometers, slechts
getroost door de gedachte dat dit alles eens een bron
van stil leedvermaak zal zijn, bedolven door nog zoveel
andere herinneringen aan die 5 lange weken in de zomer
van 1979: vastzittende schakels in de ketting, omlaagglijdende
derailleurhendels, gebroken spaken, kabelbevestiging
van de handrem gebroken, binnenband gesmolten, loszittende
derailleurveer, slinger in voorkettingwielen, bevestiging
van de voorbagagedrager gebroken, bobbel in buitenband,
dwarsspijltjes van de achterbagagedrager gebroken, slinger
in het achterwiel, gebroken crankspie, gebroken achteras,
derailleurspanning niet goed meer, uitgerafelde derailleurkabel,
gescheurde binnenband, totaal verwoeste derailleur en
vele lekke banden.
En wat er nodig was om dit alles
te verhelpen:
Schroevedraaiers, kombinatietang, reservespaken, boutjes,
moertjes, ringetjes, reservebinnenband, een nippelsleutel,
steek- en ringsleutels, een Engelse sleutel, touw, reservekabels,
een stuk van een oude buitenband, een oude binnenband,
een nieuwe crankspie, fietsenmakers, naald en draad,
een bestelwagen met een bestuurder die een lift wil
geven, bandenlichters, solutie, plakkertjes, vindingrijkheid
en oneindig veel geduld.'
Wow! De toon is gezet. Ik lees verder
en zie mijzelf als 21-jarige student op mijn één
jaar oude Gazelle Tour de France over de Britse
Eilanden zwalken. 'Zen en de Kunst van het Fietsonderhoud',
maar ook mijn eigen 'Filosofie van de Heuvel'.
Ook vond ik een doos met verbleekte en verkleurde dia's,
waar met een filmscanner en beeldbewerkingssoftware
toch nog aardige beelden uit te halen zijn. Geniet en
huiver!
Dag 0, 10 juli 1979
Met een flinke noordwestenwind
was het geen heidens karwei om naar Hoek van Holland
te fietsen, hoewel ik onderweg wel een tijd in Den Haag
heb rondgedoold omdat er geen touw aan die chaotische
infrastructuur van zenuwslopend asfalt en koolmonoxidenevels
vast te knopen was.
Zo te lezen moet Den Haag toen een
levensgevaarlijke stad zijn geweest. Zelfs ademen was
er riskant. Terwijl ik toch wel wat gewend was, want
ik had zelf jarenlang onder de rook van de Hoogovens
gewoond.
Dag 1, 11 juli 1979
De eerste kilometers was het even
wennen aan de heuvels, verder was er bijzonder weinig
te zien, hoewel de binnenweg van Harwich naar Manningtree
zeker een mooie route is, maar ja, ik had die weg drie
jaar terug ook al genomen, zodat er niets nieuws onder
de achter de wolken verborgen zon was. Het grootste
deel van East Anglia is vrij saai met af en toe aangename,
onverwacht mooie stukken ertussen, zoals bijvoorbeeld
het dorpje Kersey, waar de beek gewoon zonder brug of
zoiets over de weg stroomt.
Ik was toen 21 jaar oud, had drie jaar
eerder al een fietstocht vanuit Harwich gemaakt en was
dus al helemaal blasé bij een tweede kennismaking
met East Anglia! |
|
|
|
Gedurende
deze tocht begon mijn dérailleur lastig te worden:
het begon met doortrappen in het zwaarste verzet, wat
zich later op de dag zou uitbreiden tot het op één
na zwaarste.
Mijn Gazelle
Tour de France was toen precies een jaar oud en had
er hooguit 3000 à 4000 km opzitten. Blijkbaar
had ik verzuimd om de ketting te vervangen. Wist ik
veel...
Na Newmarket
begint een polderlandschap met hier en daar nog een
hoge rug er doorheen, maar verder volkomen vlak, waardoor
je je in Nederland zou wanen. In dit poldergebied liep
het helemaal spaak met de dérailleur: de ketting
ontspoorde steeds en trapte door. Hierdoor geïrriteerd,
en ook al vermoeid door de korte nacht op de veerboot
en de lange fietstocht, besloot ik naar Ely te gaan
waar een jeugdherberg is. Bij nader inzien bleek deze
alleen in de laatste week van juli en in augustus open
te zijn. Dus moest ik hier ergens mijn tent gaan opzetten.
Ik speelde met de gedachte om per trein naar Peterborough
te gaan, waar vermoedelijk wel een camping zou zijn,
terwijl ik dan bovendien het polderland achter de rug
had.
Een week eerder
had ik mijn allereerste tentje bij de NBBS aangeschaft,
een studentenreisbureau waar ik ook mijn bootticket
naar Harwich gekocht had. Dit zou dus mijn eerste nacht
in deze tent worden. Ik had nog nooit wildgekampeerd.
Daarom
ging ik bij het station kijken hoe duur dat zou worden.
Daar zag ik twee jongens met Nederlandse fietsen uit
een trein stappen. Toen ik vroeg waar ze vandaan kwamen,
bleek dat ze heen en terug naar Edinburgh waren gereden
en dat ze vanaf Lincoln de trein hadden genomen omdat
daar de jeugdherberg vol was. Ze wilden nu in de jeugdherberg
van Ely overnachten, maar ik hielp ze snel uit de droom,
door ze in de gids te laten zien dat deze herberg gesloten
was. Ik stelde voor dat we in mijn tent gingen slapen,
desnoods ging ik buiten liggen, want het was droog weer
en bovendien had ik een redelijk dikke slaapzak.
In sommige
opzichten was ik toen socialer dan nu. ;-)
Even buiten
Ely mochten we van een boer wel op zijn land staan,
waar ook vee liep. Met wat we aan proviand hadden, hebben
we een erwten-wortelen-bonen-gehakt-ananas maaltijd
(voor mij de laatste niet-vegetarische maaltijd deze
zomer) gemaakt. Voordat het tijd was om te gaan slapen,
kwamen de koeien naar de tent toe. Het bleek dat je
niet moest proberen om ze weg te jagen, want dan kwamen
ze toch weer terug. Beter leek het om gewoon naar ze
toe te gaan, ze over hun hoofd te aaien als ze niet
achteruit gingen en ze verder maar een beetje hun gang
te laten gaan totdat ze verveeld wegliepen om te gaan
slapen. |
|
|
|
Het
bleek dat we - hoewel krap - met z'n drieën in
mijn tent konden liggen. Ik ging toch maar niet buiten
slapen omdat alles daar nat werd door de dauw. Een handige
bijkomstigheid was dat Erik en Max kaarten van Noord
Engeland hadden die ze kwijt wilden en die ik op de
terugweg nog goed kan gebruiken.
Wat ik destijds
niet heb opgeschreven, maar me nu nog goed kan herinneren,
is dat een van de jongens opmerkte dat hij blij was
dat we met z'n drieën in mijn tent konden slapen,
maar dat het helemaal perfect zou zijn geweest als hij
naast een meisje had kunnen liggen. Leuk om over te
fantaseren, maar voor deze jongens en voor mijzelf vooralsnog
onhaalbaar. Introverte vakantiefietsers van een jaar
of 20, daar vielen meisjes toch niet op...
Dag
2, 12 juli 1979
In Ely verhelpt
een fietsenmaker het probleem met de derailleur door
een vastzittende schakel uit de ketting te verwijderen.
Voorbij Peterborough krijg ik een doos aardbeien van
een vrouw die uit Ierland komt, nadat ik haar verteld
heb dat ik onderweg naar Ierland ben. En ik word helemaal
lyrisch wanneer er weer heuvels komen.
Ten westen
van Oakham ligt een prachtig, heuvelachtig en ongerept
landschap, rijk aan bomen en heggen. Stille wegen kronkelen
door kleine dorpjes over de heuvels heen de dalen in,
op zo'n manier dat het lijkt alsof ze de heuvels willen
strelen zonder ze aan te tasten.
Daarna maak
ik de fout om dwars door Leicester te fietsen.
Volkomen
anders zijn de voorsteden van Leicester: auto's, beton,
grauwe huizenblokken langs eindeloze straten, geraas,
stank en een gevoel van lusteloosheid en machteloosheid
overvallen me dan.
Ook deze dag
eindigt met een bijzondere overnachting.
's Avonds
laat, even na tien uur, was ik een stukje ten westen
van Leicester, waar ik met mijn fiets in de hand - want
de derailleur haperde weer - naar een weiland liep te
zoeken om mijn tent op te zetten. Een vrachtwagen passeerde
en stopte even verder. De chauffeur vroeg of ik Frans
sprak, wat ik een nogal eigenaardige vraag vond midden
in Engeland, vooral omdat de chauffeur vloeiend Engels
sprak. Ik antwoordde dat ik wel wat Frans sprak, maar
ook Engels. Hij bleek Franse lifters te hebben, die
op weg waren naar Schotland, maar nu een plek zochten
om hun tent op te zetten. Ook bleek dat mijn spreekvaardigheid
in het Frans bedroevend is, terwijl het Engels van de
Franse lifters ook te wensen over liet.
Omdat het al behoorlijk donker was, 'kraakten' we het
eerste weiland waar we langs kwamen.
Dag
3, 13 juli 1979
De volgende
ochtend, vrijdag de dertiende, werden we gewekt door
koeien die rond onze tenten liepen en deze belikten.
Ze gingen niet weg, zodat we zelf maar weg moesten gaan,
wat leidde tot een vlotte afbraak van de tenten en het
inpakken van de bagage. Op een gegeven moment begon
een van de koeien echter de hoes van mijn tent op te
pakken, te besabbelen en er mee weg te lopen. Ik rende
er achter aan, tussen de andere koeien door, waarna
alle koeien het hazepad kozen en de boosdoener de hoes
liet vallen, die ik vervolgens, net als mijn buitentent,
schoonmaakte met wat gras en verder in de zon liet drogen.
Ook deze dag
bezoek ik weer een fietsenmaker.
Deze
heeft me geadviseerd om kruipolie op de ketting te smeren,
die weer enkele muurvaste schakels erbij gekregen had.
Ik heb toen een tijdje aan mijn fiets gesleuteld, de
ketting gesmeerd met de dunste olie die ik bij me had
en ook een gebroken spaak vervangen. Later ben ik verder
gereden naar Ironbridge, waar de oudste ijzeren brug
ter wereld staat. |
|
|
|
In Easthope was een jeugdherberg, maar ben ik op een camping
gaan staan die ik daar bij toeval aantrof.
Dag 4, 14 juli 1979
Na Ironbridge wordt het landschap schilderachtig
met heuvels, diepe dalen en leuke dorpjes. Ook worden de hellingen
er steil, wat tot uiting kwam in een nieuwe hapering van mijn
derailleur. In Shrewsbury legde een fietsenmaker er een nieuwe
ketting om, maar toen ik daarmee wegreed, liep hij er weer
af. Ik ben toen een tijdje intensief gaan sleutelen. Mijn
kettingbladen heb ik helemaal in- en uit elkaar gehaald en
het hielp! Sinds Shrewsbury rijdt mijn fiets probleemloos,
ook zijn er sindsdien geen spaken meer gebroken. |
|
|
|
Ook heb ik in Shrewsbury veel
tijd verloren aan het zoeken naar een goede kaart van Wales.
Er was een winkel die Ordnance Survey kaarten met hoogtelijnen
had, maar natuurlijk was die van Wales net uitverkocht,
zodat ik uiteindelijk maar een kaart zonder hoogtelijnen
heb aangeschaft. De volgende dag kwam ik in een onbetekenend
gehucht langs een kiosk waar stapels van de kaarten lagen
waar ik me in Shrewsbury te pletter naar gezocht had!
Om tien uur 's avonds bereikte ik een dorpje met een openbaar
toilet met kraan en wastafel, vlakbij een speeltuintje waar
ik mijn tent heb opgezet.
Dag 5, 15 juli 1979
Voor het eerst maak ik als fietser
kennis met een bergpas. Met het lichtste verzet dat ik toen
in Amsterdam-Oost had kunnen krijgen: 40 tanden voor en
28 achter. Pas vijf jaar later, toen de mountain bikes op
de markt kwamen, zou ik een triple kettingblad met bergverzet
op deze fiets zetten. Ook herinner ik me stalen velgen en
witte remblokjes op mijn Gazelle. Die velgen hebben het
nog 5 jaar uitgehouden. De witte remblokjes (zal wel rubber
met krijt zijn geweest, net als bij witte fietsbanden) waren
boterzacht en stonden garant voor een lange remweg. Als
het regende, kon je er in een steile afdaling de snelheid
mee reduceren tot 30 km/uur, maar om echt tot stilstand
te komen had je een schaap nodig dat midden op de weg als
stootblok dienst kon doen.
Op weg naar Bala passeerde
ik eerst een groot stuwmeer en daarna begon het echt bergachtig
te worden. Af en toe werd de weg zo steil, dat er zelfs
lopend en duwend naast mijn fiets nauwelijks op te komen
was. Maar deze inspanning was wel de moeite waard: na eerst
door dennebossen gegaan te zijn, bereikte ik een pas waar
in de verre omtrek alleen maar bergen, heide en schapen
te zien waren. Dit was zo'n wonderlijk mooi gezicht, dat
ik er gepicknikt heb, hoewel het koud en winderig was.
Daarna begon ik met angstaanjagende snelheid aan de afdaling.
Zelfs mijn zwaarste verzet kon het niet meer bijhouden,
zodat ik ongeveer 60 km/uur gereden moet hebben. Onderweg
hoorde ik gerinkel van glas, maar voor ik met piepende remmen
tot stilstand was gekomen, was al ik 50 meter van de plek
des onheils. Ik had een van de fietstassen niet dichtgedaan,
waardoor er een jampot met suiker uitgevallen was. Na het
sluiten van de tas suisde ik verder de berg af richting
Bala.
|
|
|
|
Na
Bala ging de route weer de bergen in naar Ffestiniog, waar
een jeugdherberg staat. Deze was vol, dus reed ik verder naar
een camping, waar ik naast een tent met een tandem ging staan.
Die bleek van Hans en Annemarie te zijn. Zij hadden hetzelfde
euvel met hun ketting gehad als ik.
Dag 6, 16 juli 1979
Het dal ten zuidwesten van de Snowdon
is een van de mooiste die ik gezien heb. Er zijn wel campings
(bordjes maken hier reclame voor warme douches) en hotels,
maar het is er niet zo kermisachtig druk als in Bala. |
|
|
|
Na
de bergen blijft Wales wel heuvelachtig, maar is de lol er
toch wel gauw af. Bij Bangor stak ik bij een mooie ouderwetse
brug het water over dat het eiland Anglesey van de rest van
Wales scheidt. Dit eiland wordt naar het westen toe steeds
woester en eenzamer. Als je er naar het oosten kijkt, zie
je hoog boven alles uit het Snowdonmassief oprijzen, wat een
machtig gezicht is.
Ik moet ook door
het plaatsje Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch
zijn gefietst, maar dat heeft toen blijkbaar geen diepe indruk
op me gemaakt.
Omstreeks half
negen 's avonds bereikte ik Holyhead, waar ik de halve nacht
heb moeten wachten op de boot naar Ierland. Mijn Engelse ponden
begonnen op te raken, maar gelukkig kon het bootticket ook
met guldens betaald worden.
Het zou nog enkele
jaren duren voordat er pinautomaten kwamen. Zolang moest alles
nog contant of met betaalkaarten worden afgerekend. Geld haalde
ik op postkantoren met girobetaalkaarten van de Postcheque-
en Girodienst, die ik had meegenomen. Dit waren toen nog ponskaarten,
waar je het gewenste bedrag in vreemde valuta op moest schrijven.
Vervolgens moest je die kaarten ondertekenen en daarbij ook
je paspoort laten zien. Het kon weken duren voordat het opgenomen
bedrag van de girorekening werd afgeschreven. Dat kwam soms
goed van pas, zodat ik tot ver in de jaren negentig die betaalkaarten
ben blijven gebruiken wanneer er even geen geld op mijn rekening
stond. Voor een weekend moest ik altijd checken of ik nog
genoeg cash bij me had, want zaterdagmiddag gingen de postkantoren
al vroeg dicht om pas op maandag weer open te gaan.
Voor noodgevallen had ik altijd wat Nederlands geld bij me,
dat ik voor een minder voordelige wisselkoers wel ergens kon
wisselen.
Dag 7, 17
juli 1979
Omstreeks half
zeven 's ochtends kwam de boot aan in Dun Laoghaire, vlak
bij Dublin, waar ik heenreed om kaarten te kopen en Iers geld
te halen. Tot een uur of acht was het heel rustig in Dublin.
Daarna brak de verkeershel los om die dag niet meer van wijken
te weten. |
|
|
|
Het
grootste deel van de dag heb ik me in Dublin rot lopen zoeken
naar goede kaarten van Ierland. Uiteindelijk vond ik deze
in een VVV-kantoor. Diafilmpjes zijn in Ierland - net als
in Engeland - vreselijk duur. Een gewoon Agfa-rolletje, dat
je in Nederland voor 13 gulden kunt krijgen, kost hier wel
20 gulden, waardoor elke aankoop van een filmpje hier steeds
weer even pijn doet.
Ik was een 'arme'
student die rond moest komen van een bescheiden toelage. Om
een tent, boottickets en kaarten te kunnen kopen, had ik een
paar weken in een ijzergieterij gewerkt. Voor de rest van
de tocht had ik 300 à 400 gulden over. Om van dat budget
vijf weken te kunnen fietsen, moest ik vaak wildkamperen en
zo goedkoop mogelijk eten. Aangezien ik toen ook al graag
foto's maakte (met een Agfa Optima; pas in 1984 zou ik met
een nieuwe Minolta fatsoenlijk belichte dia's gaan schieten),
at ik soms dagenlang alleen maar brood, kaas en muesli om
af en toe een diafilmpje te kunnen kopen. Terrasjes met koffie
en appeltaart of een biertje bij de tent kon ik me simpelweg
niet veroorloven. Gelukkig miste ik dat toen niet. Bovendien
kon je op het Britse en Ierse platteland toen nog geen fatsoenlijke
koffie krijgen. En aangezien ik nooit lid was geworden van
een studentenvereniging, had ik ook geen bier leren drinken.
Ik had andere prioriteiten en genoot van mijn vrijheid.
Tegen zessen
bereikte ik de jeugdherberg van Glencree, waar ik voor het
eerst sinds een week weer in een bed zou slapen. Ik sprak
twee meisjes die hier fietsen gehuurd hadden. Ze vertelden
dat ze niet alleen bij het klimmen, maar ook bij het afdalen
moesten lopen, omdat hun fietsen anders moeilijk bestuurbaar
waren. Vermoedelijk gingen hun fietsen steigeren bij het snel
naar beneden rijden omdat ze al hun bagage achterop hadden
gedaan. Zelf heb ik mijn bagage (circa 24 kilo) gedeeltelijk
boven mijn voorwiel gehangen, zodat dat wiel goed op de weg
blijft liggen. Het zou zonde zijn van al die afdalingen als
ik af zou stappen!
Dag 8, 18
juli 1979
Woensdag 18 juli
reed ik verder door de Wicklow Mountains. Dit is een ruig
en somber, maar fascinerend gebergte met bijna geen bomen,
maar wel enorme veenmoerassen in de hoogvlaktes, waar de Ieren
turf steken.
Ierland is trouwens een wonderlijk land. Het eerste dat opvalt
is dat alle plaats- en straatnaamborden tweetalig zijn: Engels
en Iers. Iers is zelfs de eerste hoofdtaal (Engels de tweede),
terwijl het maar door een paar honderd duizend mensen, die
voornamelijk langs de westkust wonen, gesproken wordt. De
rest van de ruim drie miljoen Ieren spreekt Engels. Hoewel
op scholen les in Iers gegeven wordt, spreken de meeste Ieren
deze taal slecht. Het wijkt dan ook erg af van het Engels,
omdat het een Keltische taal is.
Zo te zien had ik me al enigszins
ingelezen voor mijn reis.
Wat (bijna) alle
Ieren wel gemeen hebben, in de republiek tenminste, is dat
ze katholiek zijn, en niet zoals in Nederland met kritische
gemeenten en andere 'freischwebende' elementen, maar echt
zo dat bijvoorbeeld echtscheiding en geboortebeperking er
officieel verboden zijn, om maar te zwijgen van abortus. Gijsen
zou er geen gek figuur slaan! En toch zijn de mensen er niet
preuts of intolerant. Je ziet er ook niet op bijna elk kruispunt
zo'n groot kruis staan als bijvoorbeeld in Limburg het geval
is.
Nu moet ik toch echt
lachen. Waarom concludeerde ik zo snel dat de mensen hier
niet preuts of intolerant waren? En wat wist ik van Limburg,
waar ik in mijn hele leven toen welgeteld twee dagen was geweest?
;-)
Ook zien de kerken
er gewoon uit, en niet zoals vaak in Nederland, opgetut met
smakeloze beelden en Latijnse kreten, waar ik altijd een autoritaire
sfeer vanuit vind gaan.
Voor alle duidelijkheid:
ik had toen nog nooit een voet in een kerk gezet.
Wel zie je veel
nonnen en in de winkels geldbusjes voor de missie. Maar wat
vooral opvalt, is de werkelijk onmetelijke voorraad drank
die verkocht wordt: gin, whisky, guinness, bier, zelfs de
kleinste kruidenier heeft er een komplete slijterij bij.
's Middags heb ik een brief naar Velsen geschreven. Om aan
postzegels te komen, ben ik naar de dichtstbijzijnde grotere
plaats, Arklow, gereden, waar het postkantoor net gesloten
bleek te zijn. Bovendien heb ik in Ierland nergens een funktionerende
postzegelautomaat gezien, zodat ik die brief pas de volgende
dag kon posten, waardoor die in Velsen aankwam toen ze daar
al op vakantie waren.
Ik was nog nooit
vijf weken lang onafgebroken op vakantie geweest, dus verwachtten
mijn ouders regelmatig post van mij. Later zou ik dat tot
een minimum beperken. Op eerdere vakanties had ik nog wel
eens naar huis gebeld. (Op mijn 18e hadden mijn ouders zelfs
een keer naar een jeugdherberg gebeld, waarvan ze wisten dat
ik er bivakkeerde. Onder het eten werd er toen geroepen dat
er telefoon voor mij was. Er bleek niks aan de hand te zijn
en ik schaamde me dood. Een dag later zou ik toch naar huis
zijn gefietst en dat wisten ze.)
Later zou ik als dertiger enkele keren maandenlang onderweg
zijn en alleen bereikbaar via een postbus in Lesotho, waar
ik tussen het fietsen door af en toe vrijwilligerswerk deed.
Slecht bereikbaar zijn beviel me toen prima.
Ik ben blij dat ik jong was ver voor het smartphone- en internettijdperk.
Hoe kun je nu nog volwassen worden als je dagelijks met je
ouders moet mailen, appen of skypen?
Die avond
kampeerde ik aan het strand tussen Arklow en Gorey.
|
|
|
|
Dag 9, 19
juli 1979 De
volgende dag reed ik door een heuvelachtig, Engels aandoend
landschap naar New Ross, een stad aan een brede rivier, waar
ik dichtbij gekampeerd heb. Achteraf gezien had ik door Zuid
Ierland beter een wat noordelijker route kunnen volgen. Dan
was ik langs enkele bergruggen gekomen die ik nu alleen vanuit
de verte zag liggen. |
|
|
|
Dag 10,
20 juli 1979 Over
de Knockmealdown Mountains reed ik naar de jeugdherberg van
Lismore. Een kleine herberg maar - anders dan in Glencree
- wel met warm water. Omdat het al dagenlang winderig en koud
weer was, heb ik hier hutspot gekookt. De rest van de avond
heb ik met de andere herberggasten gepraat. Een van hen kwam
uit de Bijlmer en fietste ook door Ierland. Verder waren er
Zwitsers, een paar Duitsers en een Elzasser, die alleen liftend
en lopend door Ierland reisden. Deze avond werd door iedereen
Duits gesproken omdat er toch geen Engelssprekende gasten
waren.
Dag 11, 21 juli 1979
Nog steeds verder
fietsen naar het westen. Deze keer tot de Boggeragh Mountains.
Hier heb ik op 350 meter hoogte in een veengebied gekampeerd,
waar het 's avonds zo ijzig koud werd, dat ik in mijn tent
friet heb gebakken en met twee truien, lange broek en sokken
aan in mijn slaapzak ben gekropen.
Die slaapzak stelde
niet veel voor: die had ik voor een paar tientjes bij de Kijkgrijp
in IJmuiden gekocht. Een jaar later kocht ik voor een voettocht
in Noorwegen een donzen slaapzak bij Loe Lap in Amsterdam.
Fietskleding had ik natuurlijk ook niet. Vermoedelijk kende
ik amper het bestaan ervan, want ik deed niet aan wielrennen.
Ik fietste in goedkope oude kleren: een katoenen t-shirt,
een oude wollen trui die mijn moeder 20 jaar eerder had gebreid,
spijkerbroek en Hemasokken. Als het koud was, had ik nog een
nylon zomerjack aan. Regenkleding was eerst een zwaar zeiljack,
later wat lichters uit een dumpshop.
Dag 12, 22
juli 1979 |
|
|
|
Ten
westen van Cork wordt het landschap bergachtiger, ruiger en
eenzamer. Bijzonder mooi was de weg van Carriganimmy naar
Ballymakeery. Min of meer toevallig was ik hier beland. Ik
trof het die dag, want op een gegeven moment zag ik zes Ierse
ponden op de weg liggen. Ik kon toen vier dingen doen:
- het geld gewoon laten liggen, maar dan zou de volgende mazzelaar
het meenemen;
- kijken of er iemand in de buurt was die een zoekende indruk
maakte, wat niet het geval was;
- het geld naar het politieburo brengen. Ik zou dan eerst
10 km terug moeten fietsen en dan nog maar hopen dat de agenten
niet zo korrupt waren dat ze het geld in hun eigen zak zouden
steken of zo religieus dat ze het in de missiepot zouden storten
om zich van blijvende hemelse bijstand te verzekeren;
- het geld zelf houden, wat ik dus ook deed.
Ik herinner me nog
goed dat ik toen vond dat ik best veel geld had gevonden.
Volgens de Irish
Inflation Calculator zou 6 Ierse pond nu 32 euro
waard zijn. Eerder schreef ik in dit logboek dat een diafilmpje
in Dublin omgerekend 20 gulden kostte. Volgens deze
koopkrachtvergelijker had 20 gulden in 1979 dezelfde
koopkracht als 20,66 euro in 1015. Dus kon ik met de zes Ierse
ponden die ik had gevonden, in Ierland toen anderhalf diafilmpje
kopen.
Als kind van de jaren
70 had ik mijn eigen spellingsregels. Ik vond het onzin dat
'vacant' met een c en 'vakantie' met een k geschreven moest
worden. Dus schreef ik hier 'korrupt' met een k. Ook Franse
woorden, waarvan niemand meer besefte dat ze uit het Frans
kwamen, had ik versimpeld: vandaar 'politieburo'. Ik ging
echter niet zover als andere taalvernieuwers en bleef 'politie'
schrijven i.p.v. van 'polietsie', 'antikommercieel' i.p.v.
'antiekommersjeel', 'imperialistisch' i.p.v. 'imperialisties',
'kerncentrale' i.p.v. 'kersentrale' (ik heb trouwens het stripboek
'Asterix
en de Kernsentrale' nog in de boekenkast staan). |
|
|
|
Nog dezelfde dag reed ik via
een pas in de Derrynasaggart Mountains het graafschap Kerry
binnen, waar ik 's avonds in de jeugdherberg van Bonane,
even voorbij Kenmare, overnacht heb.
Dag 13, 23 juli 1979
's Nachts heeft het geregend.
Wolkenflarden hangen nog laag bij de grond en verbergen
de bergtoppen in dikke nevels. Eigenlijk is het schitterend
weer: de wegen zijn nog nat, terwijl de zon af en toe wazig
door de wolken gluurt. Deze nevelige sfeer maakt Ierland
nog geheimzinniger. Het is zo net een landschap uit de Bommelverhalen
van Marten Toonder, die trouwens zelf in Ierland woont.
Vol goede moed begin ik de pas over de Caha Mountains te
beklimmen, een bergrug die de ruggegraat van een schiereiland
vormt - in dit geval het middelste van de vijf schiereilanden
die de zuidwestkust van Ierland zo op een enorme heksenklauw
doen lijken. Deze pas is niet zo steil. Af en toe kom je
door een tunnel. De langste tunnel ligt op het hoogste punt
van circa 400 m, wat wel niet zo veel lijkt, maar toch echt
wel flink hoog is op slechts 5 km afstand van de kust.
|
|
|
|
In
de Bantry Bay is een olieopslagplaats gebouwd waar de afgelopen
winter een ramp mee gebeurd is. Ook in Ierland woedt de terreur
van oliemaatschappijen, E.E.G., kernenergielobby etc. In het
uiterste zuidoosten van Ierland wil men een kerncentrale bouwen.
Of dat gaat gebeuren, is nog de vraag. Onderweg heb ik verschillende
leuzen, stickers e.d. gezien die erop wijzen dat er ook in
Ierland een anti-atoombeweging is.
Hoewel de grote aanhang van de katholieke kerk in Ierland
een grote gezagsgetrouwheid doet vermoeden, is niets minder
waar. De Ieren hebben een lange historie van verzet tegen
hun onderdrukkers. In het zuidwesten van Ierland had de (Engelse)
regering het een eeuw geleden nog zwaar te verduren door rondzwervende
rovers en politieke vluchtelingen die daar toen in de bergen
vertoefden. Verder hadden ook de vissers en boeren lak aan
Londen, net als in de rest van Ierland trouwens. Het huidige
katholicisme is dan ook meer een vorm van nationalisme, om
zich duidelijk te onderscheiden van de Engelsen. Het is te
vergelijken met de populariteit van de kerk in Polen, wat
een anti-Russische houding is. Al lijkt het me wel dat de
huidige invloed van de kerk in Ierland sterk belemmerend is
voor een verdere demokratisering en emancipatie.
Tot zover mijn betoog
over 'De toestand in Ierland'. Ik weet nu niet meer wat mijn
informatiebronnen zijn geweest. Het was de tijd van de landencomité's,
van de wereldwinkels en van Mr.
G.B.J. Hiltermann. Wat het katholieke Polen betreft:
daar zou ik vijf
jaar later gaan fietsen.
Toen ik boven
op de pas aangekomen was, kwam ik tot de ontdekking dat ik
mijn was bij de jeugdherberg had laten hangen. Omdat ik weinig
zin had om dezelfde weg die ik met zoveel zwoegen achter me
had liggen, nu alweer terug te rijden, en omdat ik enkele
meisjes uit de jeugdherberg, die ik tijdens de klim voorbijgereden
was, het leedvermaak dat ze zouden hebben als ze me weer terug
zouden zien komen, niet gunde, ging ik aan de andere kant
naar beneden, waar je een schitterend uitzicht hebt op de
Bantry Bay en het volgende, in wolken gehulde, schiereiland. |
|
|
|
Via een andere pas reed ik weer terug, maar halverwege
de klim bleek de asfaltweg op te houden en begon er een
grindweg die zo slecht was dat ik moest lopen. Naar beneden
wilde ik echter fietsen. Daarbij moest ik verschrikkelijk
hard remmen om te voorkomen dat ik over losse stenen zou
vallen of schapen van de sokken zou rijden. Toen ik beneden
was, had ik een lekke band en een gebroken spaak. Bovendien
had ik het gevoel of mijn ingewanden door elkaar gehutst
waren.
De binnenband bleek op de naad te zijn gescheurd en verder
erg slap te voelen. Door het hevige remmen was de velg gloeiend
heet geworden, waardoor de band te zwak was geworden om
de druk van de lucht erin nog te kunnen weerstaan. Gelukkig
had ik een reservebinnenband en een paar reservespaken,
zodat het euvel vrij vlug verholpen was. Uiteindelijk bereikte
ik de jeugdherberg waar mijn was nog hing en reed ik verder
naar Kenmare en daarna linksaf, een stukje langs de 'Ring
of Kerry'.
Hier werd het toerisme me toch te bar: geen enkel huis zonder
'Bed & Breakfast' bordje ervoor en meer autoverkeer
dan me lief was. Bij Lackeen Point sloeg ik rechtsaf. Na
eerst nog vergeefs in een bos naar een goede plek voor mijn
tent gezocht te hebben, vond ik na enkele kilometers een
idyllisch plekje aan een beek.
Dag 14, 24 juli 1979
24 juli, 5 uur 's ochtends. Overal jeuk en in mijn
tent: mugjes, duizenden! Zo klein dat ze door het antimuggengaas
van mijn tent binnen zijn gekomen. Slaapzak uit, gezicht
wassen, krabben, wrijven, boeltje inpakken, vloeken, een
diersoort de totale uiroeiïng toewensen, niet zo snel
kunnen opbreken als je wilt omdat je steeds weer moet wrijven
tegen de jeuk. Zo begon een van de weinige mooie zomerdagen
in Ierland. Toen ik alles ingepakt had, reed ik in de richting
van de bergen waar ik op een mugvrije plek heb ontbeten.
Toen ik in een spiegeltje keek, leek het alsof ik de mazelen
had. Als ik er weer aan denk, krijg ik al jeuk. Die jeuk
verdween overigens na een uurtje en de bulten waren na een
paar dagen verdwenen.
Ik had duidelijk nog nooit van midges gehoord ;-)
Ik reed verder dwars over het grootste schiereiland
van Kerry tussen de hoogste bergen van Ierland. De hoogste
top is de Carrauntoohill in de Macgillicuddy's Reeks met
een hoogte van 1024 meter, die echter helemaal in de wolken
zat. Zo druk als de Ring of Kerry was, zo rustig was het
in de 'binnenlanden'.
|
|
|
|
Deze
dag liet de derailleur weer van zich horen. De vorige dag
wilde hij al niet meer in de hoogste versnelling schakelen,
nu was ook de op een na zwaarste erbij gekomen. Na grondige
inspectie bleek de veer niet meer vast te zitten. De schroef
die de veer op z'n plaats moest houden, had ik namelijk de
eerste dag in Engeland losgedraaid, in de hoop dat ik daarmee
een mankement zou verhelpen; toen de schroef eenmaal loszat,
was die niet meer vast te krijgen, waardoor de veer na verloop
van tijd steeds meer uit zijn positie was komen te liggen.
In Killorglin ging ik naar een fietsenmaker om de schroef
weer vast te laten zetten, wat hem na bijna anderhalf uur
prutsen lukte. De derailleur wilde echter nog niet goed werken.
"It's gone", mopperde de fietsenmaker.
Dit was een nogal lullige situatie. De fietsenmaker was kwaad
omdat hij voor niks zijn tijd had zitten verdoen, zelf was
ik teleurgesteld omdat ik nog steeds niet van het gedonder
af was. Ik voelde me ook niet prettig omdat ik die man lastig
gevallen had, hoewel ik ook niet had kunnen voorzien dat het
vastzetten van zo'n miezerig schroefje zo'n heidense klus
zou worden, zonder dat het veel uithaalde. |
|
|
|
Ik
reed maar gauw verder en zag tot mijn vreugde al snel een
camping. Daar heb ik weer aan de derailleur geprutst, en ja
hoor: na een tijdje buigen, timmeren en forceren deed hij
het met horten en stoten weer in alle verzetten!
Eigenlijk had ik niets anders gedaan dan de derailleur zo
verbuigen dat hij het kleinste tandwiel weer kon pakken. Een
lapmiddel dus, maar dat kon me niets meer schelen. Het voornaamste
was dat ie weer funktioneerde, en dat is min of meer zo gebleven
tot in Schotland. Wat niet wil zeggen dat het gedonder hiermee
afgelopen was, o nee, maar dat komt later nog...
Ik fietste nog maar
sinds een jaar op een 'racefiets' (dat was toen de benaming
voor alles wat een derailleur en een racestuur had). Fietsreparatiecursussen
had je toen nog niet. Wel had ik een jaar eerder het Prisma
Fietsboek van Rob van der Plas aangeschaft, waarvan een latere
versie kort en bondig door Marten
Gerritsen op het Wereldfietserforum
gerecenseerd is: |
|
Gelukkig
kon ik op deze reis steeds vaker een nieuwe fietsreparatie-ervaring
opdoen, waarbij ik experimenten niet schuwde ;-).
Ook met mijn bepakking was ik nog lang niet uitgeëxperimenteerd.
Ondertussen had
ik mijn slaapzak zo klein weten op te rollen, dat ie in het
bovenvak van de achtertas paste. Mijn wandelschoenen (1),
die daar eerst in zaten, rolde ik van nu af aan in het matrasje
(2), dat ik met de tent achterop vastbond, waar eerst de slaapzak
had gezeten (3).
(1) Fietsschoenen
ging ik pas in 2004 op de ligfiets gebruiken. Voor die tijd
nam ik altijd een paar sandalen en en paar wandelschoenen
mee.
(2) Tot het eind
van de vorige eeuw sliep ik op een flinterdun karrimatje.
(3) De slaapzak vervoerde
ik in een vuilniszak.
Dit scheelde
aardig wat ruimte op mijn fiets, want op de voorbagagedrager
hing nu alleen nog de voortas (4) en het reparatietasje, waar
de stuurtas weer tegenaan steunde.
(4) Zowel voor als
achter had ik tweedelige fietstassen ('made in China': dat
stond in die tijd garant voor heel goedkoop en slecht afgewerkt),
vergelijkbaar met krantentassen, maar wel een stuk kleiner,
lichter en rafeliger. Goede fietstassen werden toen door Karrimor
gemaakt: die waren wel sterk, maar niet waterdicht. Karrimors
waren losse tassen die met ijzeren haken aan de drager hingen.
Een voordeel van goedkope tweedelige tassen was dat ze niet
van de drager konden vallen, zeker niet als er nog een tent
op het verbindingsstuk tussen de tashelften lag. Pas in 1995
zou ik gaan investeren in Karrimors, waar ik 12 jaar mee gefietst
heb.
De voorbagagedrager
had ik nu met touw aan het frame bevestigd omdat de aluminium
bevestigingsklem gebroken was.
Pas tien jaar later
zou ik de tuinslangklem
ontdekken (dat was in Zuid Afrika, waar ik toen nog geen tie
wraps en ducttape kon vinden).
Dag 15, 25
juli 1979
Terwijl de zon
volop scheen, vertrok ik richting Dingle, een plaatsje in
het westen van het gelijknamige schiereiland. Dat je in een
Iers sprekend gebied rijdt, kun je zien aan de verkeersborden
die aangeven dat je een voorrangsweg nadert. In de Engelstalige
streken staat er 'Yield right of way' op, in de Keltische
gebieden 'Geill Sli'.
Laat in de middag ben ik nog naar Slea Head gereden, het westelijkste
puntje van Ierland (en van Europa als je IJsland wegdenkt)
waar je met de fiets kunt komen. Deze uithoek wordt druk bezocht.
Er zijn veel campings en pensions.
Zoals alle kustgebieden van Ierland is het hier ook redelijk
bevolkt. Toen Ierland in de vorige eeuw door een hongersnood
als gevolg van mislukte aardappeloogsten geteisterd werd,
waren de kuststreken nog het best van voedsel voorzien omdat
de zee hier rijk aan vis is. Dit had tot gevolg dat het grootste
deel van de Ierse bevolking destijds doodging, naar de kustgebieden
trok of emigreerde - of een poging deed om te emigreren, want
velen stierven tijdens de boottocht naar Amerika, omdat ze
met honderden tegelijk in de ruimen van de schepen als kuddes
vee vervoerd werden. Nu nog is het soms zo dat men in het
westen van Ierland meer kontakten heeft met de VS dan met
Dublin. Er wonen immers meer (ex)Ieren buiten dan binnen Ierland.
In 1840 woonden er nog 8 miljoen mensen in Ierland, nu zijn
dat er (inklusief Noord Ierland) nog maar 4,5 miljoen.
Slea Head was in mistflarden gehuld. Landinwaarts trok de
mist weer wat op en verscheen er een ongewoon boeiend landschap.
Baaien, rotsen, weilanden omringd door stenen walletjes en
kleine dorpjes wisselden elkaar af. |
|
|
|
Tegen
half acht was ik weer in Dingle, waar ik een spontaan gevormd
kampeerterrein aantrof. Een braakliggend stukje land werd
door tientallen kampeerders gebruikt, allemaal jongeren die
met kleine tentjes en grote rugzakken rondzeulden of op de
fiets rondtrokken. Een paar honderd meter verder was een openbare
kraan, waar je 's avonds mensen hun tanden zag poetsen.
Het stadje Dingle is Westterschellingachtig toeristisch. Overal
ijs- en souvenirtentjes, terwijl de godganse avond luidsprekers
zogenaamde folkmuziek over het plaatsje rondtetteren. Het
stikt er van de buitenlanders: Fransen, Duitsers (de meeste
Duitse auto's hadden een 'Atomkraft Nein Danke' sticker op
de achterruit), Zwitsers, Skandinaviërs, Nederlanders
en Engelsen. Toch was dit niet echt irritant, omdat het geen
massatoerisme was, wat bij mij altijd gevoelens van totale
vervreemding opwekt. De meeste toeristen waren, net als ik,
zwervers.
Overigens was ik
toen nog nooit ergens geweest waar echt massatoerisme bestond.
Die 'gevoelens van totale vervreemding' waren blijkbaar ontstaan
bij het zien van ansichtkaarten van Spaanse Costa's, die we
wel eens van iemand hadden ontvangen ;-). |
|
|
|
Dag 16, 26
juli 1979
Donderdag de
26e begon ik met de beklimming van de Connor Pass, de hoogste
van Ierland (456 m). In de laagste versnelling (40:28) was
de pas goed te beklimmen, hoewel er wel menig druppeltje zweet
bij te pas kwam.
De wind zal me hier
wel flink geholpen hebben. Vandaag de dag kom ik met 40 tandjes
voor en 28 achter geen pas meer op, al fiets ik nog altijd
graag in de bergen. Ik was toen natuurlijk wel jong en sterk.
En brandmager: 60 à 65 kilo, dat is 10 kilo lichter
dan nu. Wel zal mijn bepakking destijds wat meer hebben gewogen,
maar zeker geen 10 kilo extra, want ik sjouwde toen geen zware
spiegelreflex, iPad en gps mee. Mijn huidige slaapzak (Tatteljee
met dons) en matrasje (Thermarest NeoAir) zijn nu weliswaar
compacter, maar ook wat zwaarder dan de Kijkgrijpzak (waarin
ik het bij tien graden boven nul al koud had) en het karrimatje
(alleen comfortabel met trilveen als ondergrond). Het noktentje
woog 3 kilo en mijn huidige Ortliebs zijn veel zwaarder dan
de made-in-China tasjes van vederlicht rafelnylon en met kunstleren
riempjes i.p.v. een zwaar ophangsysteem. |
|
|
|
Zeldzaam
boeiend waren de vergezichten. Op de top zie je twee baaien
tegelijk, terwijl ver in de diepte tussen de heldergroene
bergen enkele meertjes liggen. |
|
|
|
Langs
de noordkust reed ik verder naar Tralee, waar ik 's middags
aankwam. Onderweg passeerde ik of werd ik gepasseerd door
zwaar bepakte fietsers, waarvan de herkomst soms zonder meer
duidelijk was als de bekende gele 'fijn dat ik fiets' sticker
op hun fiets was geplakt.
Van Tralee ging ik door een nogal saai en tamelijk vlak gebied
via Listowel naar Tarbert, waar ik de Shannon rivier over
wilde steken. Even voorbij Listowel belandde ik echter op
een doodlopende weg. Omdat ik geen zin had om weer helemaal
terug te rijden, ging ik lopend verder door een weiland, in
de ijdele hoop weer op een weg uit te komen. Ik kwam echter
bij een brede sloot terecht en besloot over de dijk langs
de sloot verder te gaan tot er een brug zou komen. Bij een
boerderij klom ik over een hekje en belandde ik in een weiland,
waar een stier liep die nogal agressief leek te zijn. Snuivend
rende hij op me af, om vlak voor mijn fiets stil te blijven
staan. Ik probeerde mijn fiets over een hek te tillen, maar
dit was zo hoog dat ik, toen het voorwiel er al overheen was,
mijn achterwiel niet verder op kon tillen, zodat mijn fiets
bij de trapas op het hek stond. Tot overmaat van ramp bleek
het schrikdraad te zijn: af en toe voelde ik een schok terwijl
ik mijn fiets vasthield. Ik besloot toen maar onder druk van
deze martelkamerachtige situatie mijn fiets weer in het weiland
met de stier te zetten en daarvandaan naar de boerderij te
lopen, waar de familie die daar woonde mijn bezigheden gadesloeg.
Gelukkig deed de boer het toegangspoortje open, zodat ik daar
niet meer overheen hoefde te klimmen. Na de bewoners enigszins
uitgelegd te hebben hoe ik daar zo verzeild was geraakt (al
had ik de indruk dat ze dachten met een volslagen getikte
toerist te maken te hebben), fietste ik weer terug tot ik
een doorgaande weg gevonden had.
Omstreeks 8 uur bereikte ik Tarbert Race, een landtong in
de rivier de Shannon, waarvandaan elk uur een veerpont naar
de overkant vertrekt. Ik besloot die avond niet meer over
te steken, maar ter plekke mijn tent op te zetten en een gebroken
spaak te vervangen. Naast mij stonden twee Franse gezinnen
met kampeerwagens de nacht door te brengen, wat je wel vaker
ziet in Ierland.
Ik was weer lekker
bezig ;-).
Dag 17, 27
juli 1979
De volgende dag
stak ik al met de eerste pont van 8 uur de Shannon over. Het
beloofde een zonnige dag te worden en ik had de wind in de
rug, zodat ik snel noordwaarts vorderde. Toch werd ik onderweg
nog door een groepje fietsers ingehaald, maar 10 km verder
zag ik ze bij een koek- en zopietentje - of hoe zoiets ook
heten mag - bezig zijn om op verhaal te komen.
De koffie-met-taartpauze
hoorde toen duidelijk nog niet tot mijn vaste fietstochtrituelen.
Daar had ik ook geen geld voor; ik moest van minder dan een
tientje per dag rond kunnen komen, inclusief overnachtingen.
Twee jaar later zou ik voor het eerst met een heleboel andere
fietsers de Great British Bike Ride (van John o'Groats in
Schotland naar Land's End in Engeland) fietsen, en toen lieten
tochtgenoten mij kennismaken met tearooms en terrassen. Pas
in de jaren 90, toen ik een lange reeks kantoorbaantjes moest
overleven, werd een shot cafeïne onmisbaar om goed op
gang te komen.
Enkele tientallen
kilometers reed ik vlak langs de kust. Angstaanjagend zijn
de Cliffs of Moher, waar de rotsen 120 meter loodrecht uit
de zee oprijzen en het klaaglijk gekrijs van de meeuwen met
het eeuwige geklots van de golven door de steile wanden weerkaatst
wordt. |
|
|
|
Ten
oosten van Lisdoonvarna ligt The Burren, een landschap waarvan
ik dacht dat je naar Lapland of Siberië zou moeten reizen
om het te zien. Zover het oog reikt, zie je stenen met gras
ertussen. Af en toe groeit er een laag struikje. |
|
|
|
Aan
de horizon doemt vaag het grijze silhouet van een heuvelrug
op. En na deze eindeloze woestenij beland je dan met enkele
steile haarspeldbochten in een groen beekdal.
Na Ballyvaghan begint de kust weer met baaien, kliffen, wadden
en stenen, vooral heel veel stenen. Vlak voor de jeugdherberg
van Doorus reed ik verkeerd en belandde ik op een doodlopende
weg. Het was hier echter zo mooi, dat ik niet meteen terugreed.
Ik wist niet wat ik het eerst zou fotograferen. De traag door
de vloed onderlopende slikbanken, het zwartgeteerde bootje,
de drassige kwelders, de met zeewier bedekte keien en op de
achtergrond de hoog boven de volgende baai oprijzende bergen
in de warme gloed van de laagstaande zon. Zo ziet het eruit
bij de Kinvarra Bay, terwijl er een zilte zeewierlucht hangt
en je verder nog het kabbelen van de golfjes en het ruisen
van de wind kunt horen. Dit is Ierland op z'n best. |
|
|
|
Precies halverwege
mijn tocht was dit een van de best wel schaarse relaxmomenten,
dat ik geen kilometers aan het vreten was en ook even niet aan
mijn fiets hoefde te sleutelen ;-). Trek
in een warme maaltijd, behoefte om me eindelijk weer eens
goed te wassen en zin om in een bed te slapen, deden me omkeren
in de richting van de jeugdherberg. |
|
Dag 18, 28 juli
1979 |
|
|
|
Kinvarra:
een lieflijk dorp met een oud kasteel aan een schilderachtige
baai. Harde westenwind, af en toe een bui, maar ook zonnige
perioden. Derailleurkabels die, ondanks een stukje rubber
van een oude binnenband dat onder de hendels geklemd zit,
langzaam langs het frame omlaagzakken. Geen flauw idee waar
ik die avond terecht zal komen.
Zo reed ik weer verder, deze keer via Galway naar Connemara.
Galway is een schizofrene stad: massa's toeristen, Bed &
Breakfast tot je er ziek van wordt, druk verkeer, grote dure
warenhuizen, een hoge werkloosheid en bedelende zigeuners
- meestal moeders met baby's of kinderen in oude kleren, die
blijkbaar het best op de liefdadigheidsinstincten van rijke
toeristen weten in te spelen.
Na weer een tijd aan die verdomde hendels gezeten te hebben,
reed ik verder tegen de keiharde westenwind in langs de Galway
Bay. Tientallen kilometers hotels en pensions flankeren de
weg die leidt naar de eindeloze ruigten van Connemara. 's
Avonds zet ik mijn tent op bij Costelloe. Een jongen van een
jaar of veertien komt een praatje maken: waar ik vandaan kwam,
over benzineschaarste (die inderdaad goed te merken is in
Ierland: heel wat tankstations zijn gesloten), koetjes en
kalfjes. Uiteindelijk vraagt hij me om 2 pond voor zijn moeder
om eten voor de baby te kopen. Hij blijkt bij een van de zigeunerfamilies
hier in de buurt te horen.
De mensen die ik
destijds 'zigeuners' noemde, zijn niet verwant aan de Roma,
maar inheemse Ieren met een nomadische levensstijl, de zogenaamde
Travellers. In 1986 deed
ik enkele weken vrijwilligerswerk in Ierland en maakte ik
de foto hieronder. |
|
|
|
Wat
ik van alles nu geloven moet, weet ik niet. Wel vind ik het
vervelend om zomaar geld aan mensen weg te geven zonder te
weten hoe de vork nu precies in de steel zit. Omdat ik geen
zin had om daar met die jongen verder over te gaan praten
- ik begreep ook wel dat hij niet voor de lol naar mijn tent
was gekomen - zei ik maar dat ik haast geen Iers geld meer
had en gaf ik hem wat kleingeld om er van af te zijn. Hij
zal thuis wel gezegd hebben dat ik niks wilde geven en die
losse muntjes versnoept hebben.
Ik had toen nog geen
ervaring met bedelaars. In andere landen zou ik er later achter
komen dat ze altijd veel meer vragen dan ze verwachten te
krijgen. In Amsterdam ben ik destijds een paar keer in een
babbeltruc gestonken (eenmaal had zo'n figuur niet door dat
hij me enkele maanden eerder al met precies hetzelfde lulverhaal
had benaderd: zogenaamd beroofd van zijn portemonnee en geld
nodig voor een treinkaartje naar Deventer) en sindsdien weet
ik bedelaars redelijk goed te ontwijken.
Dag 19, 29
juli 1979
De volgende ochtend
ben ik eerst weer eens met mijn fiets bezig geweest. De derailleurhendels
zakten namelijk steeds verder naar beneden. De oplossing voor
dit euvel was het verplaatsen van de hendels naar de balhoofdbuis,
waar ze niet af kunnen glijden omdat ze daar tegen de schuine
buis rusten. Daarvoor had ik wel langere kabels nodig. Omdat
ook mijn reservekabel te kort bleek te zijn, knoopte ik deze
vast aan een deel van de linkerkabel, terwijl ik de oude rechterkabel
als linkerkabel ging gebruiken (die hoeft namelijk minder
lang te zijn, omdat de voorderailleur die hiermee bediend
wordt, veel dichter bij de hendels zit dan de achterderailleur). |
|
|
|
|
|
Connemara
is zelfs voor Ierse begrippen uitzonderlijk woest. Dreigende
bergen worden omsingeld door eindeloze veenmoerassen met duizenden
meren. Er staat ook een elektriciteitscentrale die helemaal
met turf gestookt wordt. De voertaal is hier Iers, zelfs de
wegwijzers zijn alleen in het Iers, terwijl op mijn kaart
alleen Engelse namen staan, wat natuurlijk problemen geeft.
Op een kruispunt waar verschillende mensen de weg zochten,
was een bejaard stel druk bezig om uit te leggen welke kant
ze op moesten. Opvallend is ook dat de afstanden op deze borden
in kilometers aangegeven worden in plaats van in mijlen.
Op deze kruising kwam ik een paar Duitsers tegen, met wie
ik 20 km meegefietst heb. Ze zeiden dat ze fietsen gehuurd
hadden. Thuis hadden ze helemaal geen fietsen, want er was
daar zoveel autoverkeer dat er toch geen lol aan was om te
fietsen. Ik legde hen uit dat het autorijden in Nederland
en vooral in Amsterdam erg omstreden is en dat de fietsers
zich steeds meer gaan verzetten tegen de autoterreur. In Duitsland
lijkt men op dat gebied nog erg achter te lopen, wat ik vorig
jaar ook wel heb gemerkt tijdens de Waddenfietstocht.
Deze Waddenfietstocht
was een door de Waddenvereniging
georganiseerde demonstratieve fietstocht die drie weken duurde.
De tocht ging van Den Helder naar Esbjerg langs de Nederlandse,
Duitse en Deense Waddenkust. Er waren circa honderd deelnemers
die de tocht - of een deel ervan - hebben gefietst. Onderweg
waren er protestacties, ontmoetingen met natuurbeschermers
en toespraken van burgemeesters.
Later heeft Duitsland
een flinke inhaalslag gemaakt. Het wemelt er nu van de fietspaden
en fietsroutes. Terwijl er in Ierland sindsdien vooral meer
auto's bij zijn gekomen...
Intussen deed
mijn voorderailleur het niet meer. De linkerkabel leek niet
goed meer te zijn, dus reed ik na ettelijke pogingen om er
toch nog iets aan te doen, maar verder met de ketting om het
kleinste voortandwiel. Bij toeval ontdekte ik ook dat er een
bobbel in de buitenband van het achterwiel zat. Het ijzerdraad
dat de band in vorm moest houden, bleek gebroken te zijn! |
|
|
|
Laat in de avond bereikte ik Killary Harbour, een soort
fjord die 15 km landinwaarts loopt. Ik zag bij een beek
een stukje gras, waar ik mijn tent opzette. Hij stond amper
overeind toen ik een lichte jeuk voelde die me akelig bekend
voorkwam. En ja hoor, het was weer zover: mugjes! Al was
het half tien en al flink aan het schemeren, toch brak ik
razendsnel de boel weer af en ijlde verder naar Leenaun,
waar ik de tent op een stukje kwelder aan de fjord neerzette.
Ook al was die bezaaid met schapestront, er waren tenminste
geen muggen.
Dag 20, 30 juli 1979
Toen ik wakker werd, was het licht gaan regenen. En
toen ik net aan het fietsen was, kwam het water met bakken
tegelijk uit de lucht. Na een uurtje brak de zon door terwijl
het evengoed bleef regenen. De wind en de warmte van de
zon deden alles echter sneller drogen dan dat het nat werd.
In Westport deed ik inkopen en ging ik weer aan mijn fiets
prutsen. Wel onder een afdakje, want het goot inmiddels
weer. Eerst een nieuwe derailleurkabel bevestigen en daarna
de buitenbanden verwisselen. De band met de bobbel zat nu
om het voorwiel, waardoor die minder snel sleet en tijdens
het fietsen zichtbaar was.
|
|
|
|
Tussen
Newport en Castlebar plensde het onafgebroken, maar door de
stormachtige zuidwestenwind was het niet eens echt vervelend.
Na Castlebar bleef het lange tijd tijd droog en reed ik nog
enkele uren verder tot ik de jeugdherberg van Corballa bereikte.
Dit was een kleine herberg zonder waterleiding. Regenwater
werd van het dak opgevangen en voor dinkwater stonden er jerrycans.
De herbergier was een jonge Canadees met een grote zwarte
baard, die ergens een Roel-van-Duijn-achtige indruk maakte,
maar de daarvoor toch onmisbare bril ontbrak. De beheerder
van de vorige jeugdherberg, in Doorus bij Kinvarra, was ook
een sympathiek type: een man van een jaar of 60 met een grijze
baard, zonder een spoor van neiging tot autoritairiteit. Toen
hij het te lastig vond om bij het betalen van de overnachting
95 pence terug te geven van 2 pond, had hij gewoon mijn leeftijdsaanduiding
veranderd van 'senior' naar 'junior'; ik werd nu weer 20 in
plaats van 21, zodat ik maar 80 pence hoefde te betalen en
hij maar 20 pence hoefde terug te geven van een pond.
Met inflatiecorrectie
en omgerekend in euro's kostte een 'senior' overnachting in
deze jeugdherberg slechts 5,67 euro. Omdat ik ook vaak wildkampeerde,
kon ik me dat van mijn dagelijkse budget (maximaal 10 gulden,
dat zou nu neerkomen op 10,36 euro) veroorloven. Volgens de
boekingssite van de Ierse jeugdherbergcentrale kost zo'n overnachting
nu minstens driemaal zoveel.
Als ik nu net zo'n 'arme' student zou zijn als in 1979, zouden
jeugdherbergen nu te duur voor mij worden wanneer ik net zo'n
lange tocht zou gaan maken als toen. Er zijn er ook veel minder
dan vroeger. De jeugdherbergen die nu nog bestaan, zullen
inmiddels wel waterleiding en warme douches hebben.
Dag 21, 31
juli 1979
De volgende dag
fiets ik verder noordwaarts met levendig weer: af en toe een
flinke bui tussen de zonnige perioden. |
|
|
|
In
Sligo, de noordelijkste stad in de Ierse Republiek waar je
met de trein kunt komen, ging ik op zoek naar een fietsenzaak
om een nieuwe band te kopen.
"Een band van 28 inch? Die kun je misschien in Dublin
krijgen, maar nergens anders in Ierland", werd me verteld.
Ik heb een stuk van een oude buitenband tussen de binnenband
en de buitenband gestopt, op de plaats waar de bobbel zat.
Het hobbelde nog wel wat onder het rijden, maar toch veel
minder dan toen die bobbel geen houvast had.
Ook vond ik in Sligo een kampeerartikelenzaak waar ze een
dopje voor mijn tentstok hadden. Het oude dopje was namelijk
gebroken.
Nu alles weer in orde was, voorlopig althans, reed ik verder,
nieuwsgierig naar noordelijker streken. Op een steile rotswand
was 'Brits Out' te lezen. Ook op wegen en muren zie je af
en toe teksten waaruit je kunt afleiden dat de Noordierse
kwestie de mensen hier behoorlijk hoog zit. En dat de Britten,
wat veel Ieren betreft, beter vandaag dan morgen uit Ierland
kunnen vertrekken, steken ze niet onder stoelen of banken.
Ze hebben al zo veel gedonder met hun buren gehad. Je ziet
ook niet erg veel Engelsen in Ierland. Toch wordt Engels geld
overal aangenomen, al is het wel voor dezelfde koers als Iers
geld, dat minder waard is. Tussen het wisselgeld zitten hier
ook vaak Engelse munten.
Dichtbij Grange is een soort haf met een smalle duinenrij
waar ik mijn tent heb neergezet. Het was rustig en af en toe
zonnig weer, maar o wee, deze nacht zal me nog lang heugen! |
|
|
|
Dag
22, 1 augustus 1979
's Nachts werd
ik tussen 1 en 2 uur wakker. Het stormde en regende en ik
voelde nattigheid. Een deel van mijn slaapzak lag in een plas
water. Door de storm werd de buitentent tegen de binnentent
aangedrukt, waardoor regenwater naar binnen sijpelde. In deze
barre toestand ging ik naar buiten, waar het gelukkig even
bijna droog was, om de buitentent veel strakker aan te spannen.
Binnen haalde ik zo goed en zo kwaad als het ging met een
pannetje en een washandje het water weg, schoof ik de slaapzak
naar de droge en de bagage naar de vochtige kant van de tent.
Ik ging toen maar weer slapen, maar korte tijd later was ik
weer wakker met een gevoel van misselijkheid.
's Ochtends was ik behoorlijk ziek. Ik had enkele keren overgegeven
en verder last van hoofd- en keelpijn. Tot een uur of elf
bleef ik in de tent liggen en ik bleef me beroerd voelen.
Het blijft natuurlijk gissen, maar er zijn toch wel enkele
oorzaken van deze griepaanval te bedenken. De laatste dagen
had het fietsen me aardig uitgeput, de avond voor de stormnacht
had ik een nogal zware en vette bonensoep gegeten en bovendien
water gedronken uit een beekje dat door de weilanden stroomde,
waarvan maar de vraag was hoe schoon het was.
Ik had in de tent kunnen blijven liggen tot ik weer wat opgeknapt
was, maar vanwege het instabiele weer en de behoefte om in
een bed te slapen besloot ik om toch maar naar de dichtsbijzijnde
jeugdherberg te gaan.
Buiten was het het weer opgeklaard. Na veel trager dan gewoonlijk
ingepakt te hebben, begon ik aan de beroerdste fietstocht
van deze vakantie naar de jeugdherberg van Donegal, toch nog
altijd 60 km verder. Onderweg wist ik nog een halve liter
karnemelk en een sinaasappel naar binnen te werken, maar toen
ik daar 's middags weer wat van genomen had, moest ik weer
overgeven. Met een lege maag ben ik toen maar verder gereden.
Om half zeven bereikte ik de jeugdherberg. Ik voelde me meteen
al wat beter, maar dat zal wel psychisch zijn geweest. Toch
wist ik nu zonder problemen een beker warme melk op te drinken.
Om zeven uur kroop ik in bed om er niet voor negen uur 's
ochtends meer uit te komen.
Hier vertoonde ik
alle symptomen van een midvakantiedepressie. Na drie weken
onafgebroken fietsen-sleutelen-eten-slapen-fietsen, en nog
twee weken voor de boeg, zat ik in een fikse dip. Niet alleen
fysiek maar ook tussen de oren. Later zou ik nog vaker 5 à
6 weken en tot drie keer toe 4 à 5 maanden op reis
zijn, maar dan zou ik het egotrippen af en toe onderbreken
voor vrijwilligerswerk op een van tevoren gekozen plek. Ik
bivakkeerde daar dan enkele weken met een internationale groep
vrijwilligers, meestal studenten of 'ratrace refugees'. Via
een Nederlandse organisatie schreef ik me dan in voor een
vrijwilligersproject in Ierland, Polen, Tsjechoslowakije (voor
oostbloklanden kreeg ik dan gelijk een visum voor een hele
maand, zonder dure valutawisselplicht) of Lesotho. Dat was
een leuke manier om andere mensen iets minder oppervlakkig
te leren kennen en wat van een cultuur op te snuiven. Daarna
had ik dan weer veel zin om nog een flink stuk te fietsen.
Solo, want anderen reisden liftend, per trein of vliegtuig.
Zoals veel wereldfietsers, was ik vaak gedoemd een ietwat
eenzaam priemgetal te zijn.
Dag 23, 2
augustus 1979
Toen was ik weer
aardig op verhaal gekomen, hoewel ik nog wat moeite met het
ontbijt had. Terwijl ik aan het inpakken was, merkte ik dat
een paar Duitsers de klos waren: ze moesten de keuken schoonmaken
onder leiding van de zeer kostschooldirectrice-achtige vrouw
van de herbergier. Meestal is het uitvoeren van een klusje
geen punt, maar als het er zo schools toegaat, is de lol er
gauw vanaf. Toen de herbergbeheerder vroeg of ik al een karweitje
had gedaan, zei ik maar dat ik in de keuken meegeholpen had
(ik had alleen mijn eigen vaat gewassen) en ging ik er snel
vandoor.
Eerst reed ik even terug naar Donegal voor boodschappen en
een nieuwe crankspie, daarna ging ik verder noordwaarts naar
Glenties. Ook langs deze route was er het vertrouwde beeld
van bergen, weiden, hoogveen en overal schapen. Nog veel verlatener
wordt het ten oosten van Glenties. Het was nu echter zulk
somber weer, dat het landschap een haast troosteloze sfeer
ademde. |
|
|
|
In de buurt van Fintown wilde ik in het veen kamperen,
maar daar stond zoveel water dat het een enorm moeras was.
Je kon er nauwelijks lopen, laat staan een tent opzetten.
Dus reed ik nog maar wat verder tot ik een heuveltje in
een weiland vond waar de bodem droog was en nog niet te
hard voor de tentharingen.
Dag 24, 3 augustus 1979
Op 3 augustus werd het al veel zonniger dan de vorige
dag. Ik reed verder door Letterkenny naar het oosten. Daar
kwam ik een meisje tegen dat ik ook al in de jeugdherberg
van Corballa had gezien. Ze was nu liftend onderweg naar
de jeugdherberg van Learmount Castle, waar ik ook heenging.
En inderdaad, toen ik daar 's avonds arriveerde, was zij
er ook.
Maar eerst had ik nog een flink stuk te fietsen. Dat viel
best nog tegen: door vermoeidheid en diarree, die de hele
week nog aan zou houden, werd het fietsen een dagelijkse
sleur, vooral als wind en hellingen tegenwerkten, maar ook
door de lange reeks van pech die deze week zou kenmerken.
Londonderry is een naargeestige stad. De westoever van de
Foyle is sterk verkrot. Veel huizen staan leeg, sommige
zijn ingestort, gesloopt of afgebrand. De laatste tijd is
men begonnen met nieuwbouw, maar voordat deze stad er weer
een beetje normaal uit gaat zien, moet er nog heel wat gebeuren.
In alle grote winkelstraten staan gewapende militairen,
die de stemming er niet prettiger op maken. De oostoever
is ruim gebouwd, ziet er welvarend uit en heeft veel meer
groen dan de westoever. Hier wonen blijkbaar de protestanten,
die in Noord Ierland de dienst uitmaken.
Verder zie je overal verkiezingsaffiches, waarvan veel met
het portret van de aartskonservatieve militante dominee
Paisley, die met zijn aanhang van een groepje fanatieke
protestanten letterlijk met alle geweld de bestaande machtsverhoudingen
in Noord Ierland wil handhaven. Vaak probeert men de Noord-Ierse
kwestie af te schilderen als een soort godsdienstoorlog,
maar het heeft allemaal weinig te maken met godsdienst en
des te meer met maatschappelijke (wan)verhoudingen. Ook
zie je leuzen op de muren met reklame voor de IRA, die vaak
de schuld van alles in de schoenen geschoven krijgt, hoewel
terreurakties mij ook niet bevorderlijk lijken om Noord-Ierland
weer leefbaar te maken.
|
|
|
|
Die
avond kwam ik, zoals ik al schreef, in de jeugdherberg van
Learmount Castle. Behalve het liftende meisje waren er nog
een Deense jongen en wat Ierse meisjes. Zelf bleek ik de eerste
Nederlander sinds maanden te zijn: het effekt van het negatieve
nieuws over Noord-Ierland. Trouwens, een paar weken later
had ik deze reis niet eens kunnen maken, omdat toen na een
aanslag op een blijkbaar nogal belangrijke figuur uit het
Britse leger de Noord-Ierse grenzen waren gesloten.
Die 'blijkbaar belangrijke
figuur' was admiraal Louis Mountbatten, die al een dozijn
onderscheidingen aan zijn uniform had hangen. Hij was o.a.
Ridder Grootkruis in de Orde van het Bad ;-).
De Deen bleek
geïnteresseerd te zijn in politiek, wat mij natuurlijk
wel aansprak. Hij legde een paar Ierse meisjes uit wat er
in een Deens krantje stond. Het bleek over een anarchistische
groep van lesbische vrouwen te gaan. De meisjes wekten de
indruk nog nooit van anarchisme en homoseksualiteit gehoord
te hebben.
Ik mocht er dan wel
van gehoord hebben, daar was ook alles mee gezegd. In 1979
wist ik alleen van enkele bekende Nederlanders dat ze openlijk
homoseksueel waren. In mijn kennissenkring zaten die toen
nog allemaal in de kast.
En anarchisme was toen ook maar een modieuze kreet, die veel
door studenten (met name in Amsterdam en Nijmegen) gebruikt
werd. Zelf had ik niet zoveel op met hoogdravende politieke
theorieën, maar deelde ik met de verkondigers ervan wel
een gevoel van afkeer tegen kleinburgerlijkheid. Dat dacht
ik tenminste. Velen zouden later radicaal van standpunt veranderen,
zoals Pim Fortuyn, die destijds flirtte met het marxisme en
Rita Verdonk, die als student nog lid was van de PSP.
Dag 25, 4
augustus 1979
De volgende dag
fietste ik via Feeny, Dungiven en Coleraine naar de Giant's
Causeway. Omdat ik bijna geen Brits geld meer had, zocht ik
een postkantoor. Op zaterdag zijn deze echter alleen in de
ochtenduren open en in de plaatsen die ik 's ochtends nog
had kunnen bereiken, waren geen postkantoren waar buitenlanders
geld konden opnemen. In het eerste stadje waren ook de banken
al dicht, dus moest ik van zaterdagmiddag tot maandagochtend
rond zien te komen van ongeveer vier gulden. Het was tenminste
redelijk weer, dus zou ik 's avonds wel ergens mijn tent opzetten.
Ik herinner me dat
ik toen een weekend heb overleefd op Ryvita crackers en een
stuk cheddarkaas. Ik zal ook wel koekjes of misschien een
reep chocola hebben gehad. Ik was sowieso gewend om simpel
te eten. Ik woonde toen pas vijf maanden niet meer bij mijn
ouders en had nog weinig kookervaring.
Kort na deze tocht zou ik ontdekken wat muesli was. In Amsterdam
zou ik rond 1980 mijn allereerste pizza eten (in IJmuiden
bestond in de jaren 70 nog geen pizzeria, alleen een Chinees).
Van alle pastasoorten kende ik toen alleen macaroni. En ik
zal zeker geen broccoli met gorganzolasaus op mijn bord hebben
gehad, want ook dat kende ik niet (en zal in Ierland toen
ook niet verkrijgbaar zijn geweest). Er zullen ook dagen zijn
geweest dat ik alleen water, brood en kaas consumeerde; of
pindakaas, waarvan ik me herinner dat je die in twee smaken
had, smooth en chrunchy. |
|
|
|
Die
avond bereikte ik Giant's Causeway, een klifkust met duizenden
bazaltzuilen die uit de oceaan oprijzen. Ik maakte er een
wandeling over een smal paadje dat vlak langs de afgrond liep.
Beneden bij de zee zag ik een grasveldje en een wc met leidingwater.
Ik besloot hier te overnachten en liep terug naar mijn fiets.
Toen ik naar beneden wilde rijden, maakte het achterwiel abnormale
slingers en liep overal aan. Het bleek dat de achteras gebroken
was!
Heel langzaam reed ik toen maar naar beneden, waar ik de tent
opzette. In de ruimte naast de wc's was een groepje Fransen
bezig slaapzakken neer te leggen. Ze hadden geen tenten en
sliepen in slaapzakken, waar ze plastic overheen trokken,
in de open lucht. |
|
|
|
Dag 26,
5 augustus 1979 Zondagochtend
goot het uit de lucht. De Fransen waren met hun slaapzakken
zover mogelijk het toiletgebouw ingekropen. Ik wachtte tot
het in de loop van de middag droog werd, want met die kapotte
achteras kon ik toch niet ver komen. |
|
|
|
Heel
voorzichtig fietste ik naar Ballycastle, 20 km verder. Daar
zocht ik een jeugdherberg op. Ik wist te regelen dat ik de
volgende ochtend zou betalen, nadat ik geld opgenomen had.
's Avonds werd het noodweer: zuidwester storm en onafgebroken
regen. Wee degenen die nu kampeerden...
Dag 27, 6
augustus 1979
Nadat ik geld
had gehaald en de jeugdherberg kon verlaten, ging ik naar
de enige fietsenmaker die het stadje rijk was. Om de een of
andere reden was hij niet thuis, maar zijn vrouw en zoontje
waren er wel. Zoonlief zette er een nieuwe achteras in. Alles
leek in orde toen ik mijn fiets weer ophaalde, al had ik wel
de indruk dat de remmen aanliepen.
In het centrum van het plaatsje kwam ik een Fransman tegen
die uit Schotland kwam en wist te vertellen dat het ook daar
hondeweer was. Toen ik weer verder wilde rijden, leek er van
alles aan het achterwiel te mankeren. Na een grondige inspektie
bleek dat de kogeltjes die bij het breken van de as eruit
gerold waren, niet waren vervangen en dat de ruimte tussen
de as en het freewheel niet opgevuld was. Ik ging weer terug
naar de fietsenmaker, legde zenuwachtig hakkelend - tot hilariteit
van een paar meisjes die de winkel binnen waren gekomen -
uit wat er mis was en zei dat ik het zelf wel zou repareren.
Na een uurtje sleutelen had ik het wiel weer in orde gemaakt.
Engels sprak ik toen
nog verre van vloeiend en ik kende sowieso niet de juiste
termen voor fietsonderdelen. Gelukkig mocht ik gebruik maken
van de werkplaats en het gereedschap dat daar lag. Ik had
nooit eerder een achteras vervangen, maar deed al sinds mijn
veertiende met wisselend succes het complete onderhoud aan
de fiets die ik toen had gekregen (een Gazelle Impala met
terugtraprem, zonder versnellingen), omdat ik - i.p.v. kleedgeld
dat 'normale' tieners zouden krijgen - extra zakgeld had gekregen
waarvan ik alle fietsreparaties, en op termijn ook een nieuwe
fiets, moest kunnen betalen. (Nieuwe fietsen met versnellingen
heb ik uiteindelijk dankzij vakantiebaantjes aan kunnen schaffen,
want ik fietste veel meer dan mijn ouders voor mogelijk hadden
gehouden en het 'fietsengeld' had ik als tiener ook nodig
gehad om landkaarten en fotorolletjes te kopen.) Anders dan
de bedoeling was geweest, liet ik reparaties vanaf mijn veertiende
dus niet meer door de fietsenmaker uitvoeren, maar begon ik
zelf aan mijn fiets te sleutelen met een bahco, een paar simpele
schroevendraaiers en een goedkope tiengaatssleutel.
Daarin was ik volledig autodidact en leerde ik van mijn eigen
fouten. (Van mijn vader had ik destijds alleen geleerd hoe
een band geplakt moest worden; hij hield meer van tuinieren
en had van fietstechniek geen kaas gegeten.) Ook speling in
naven had ik al eens verholpen, dus ik wist wel zo'n beetje
hoe die naven in elkaar zaten.
Daardoor had ik nu veel sneller door hoe een gebroken achteras
vervangen moest worden dan de zoon van de fietsenmaker in
Ballycastle. Die zal later wel wat anders zijn gaan doen dan
zijn vader. In de wijde omtrek van Ballycastle is vandaag
de dag geen fietsenzaak meer te vinden.
Die achteras uit Ballycastle was in ieder geval beter dan
het originele exemplaar van Gazelle. Ik heb er nog 5 jaar
zonder problemen op gefietst (in totaal bijna 20.000 km),
tot het hoog tijd werd voor een compleet nieuw achterwiel
met aluminium velgen.
Ik had geen zin
om weer in hetzelfde stadje te overnachten en reed daarom
nog een paar uur in de regen door de bergen naar Cushendal,
waar ik weer een jeugdherberg opzocht. De herbergier had zo
uit een stripverhaal kunnen komen. Het was een bonkige en
baardige man met een geamputeerde hand die was vervangen door
een haak. Toen ik later in de keuken bezig was, kwam hij langslopen
en zei "This is a clean kitchen and I want to keep it
clean". Alsof ik er een puinhoop van zou maken! Om 11
uur kwam hij ook nog eens inspekteren of iedereen wel naar
bed ging (terwijl er op de mannenafdeling welgeteld twee gasten
waren!), wat ik wel als erg bevoogdend heb ervaren.
Dag 28, 7
augustus 1979
Maar goed, de volgende
ochtend was het mooi zonnig weer en reed ik over de schitterende
kustweg langs de Ierse Zee naar Larne, waar de boot naar het
Schotse Stranraer zou vertrekken. |
|
|
|
Terwijl
ik daar in de haven wachtte, bleken een paar mensen belangstelling
voor mijn fiets te hebben. Een van hen had een ENWB-tas bij
zich. Het kon natuurlijk niet missen, het waren de eerste
Nederlanders die ik in Noord-Ierland tegenkwam.
Nadat ik afscheid
van Ierland had genomen, fietste ik 's avonds door het zuiden
van Schotland naar de jeugdherberg van Minnigaff.
Dag 29, 8
augustus 1979
De volgende ochtend
ben ik weer aan de derailleur gaan prutsen omdat die het weer
niet in alle verzetten deed. Ik vermoedde dat de kabel niet
goed meer was op de plek waar die aan de derailleur vastzat:
hij was daar, ook door het gepruts eraan, wat gaan rafelen
waardoor hij niet meer soepel door de buitenkabel gleed. Toen
ik de buitenkabel wou verwijderen om te kijken of daar iets
mis mee was, trok ik er wat te ruw aan, waardoor deze helemaal
uit elkaar werd getrokken. Ik besloot toen maar naar een fietsenmaker
in Newton Stewart te gaan. Toen ik een Schot vroeg of er een
fietsenmaker in de stad was, antwoordde hij dat deze op vakantie
was. De man was benieuwd waar ik zo al had gefietst en we
raakten in een gesprek verwikkeld. Hij bleek vroeger wel eens
in Nederland te zijn geweest. Al pratend liepen we verder
tot we langs een hengelsportzaak kwamen waarvan hij de eigenaar
kende, die een verwoed fietser moest zijn; misschien had hij
wel een kabel. Dit bleek echter niet het geval en iemand anders
die er misschien wel een zou kunnen hebben, was die dag naar
een begrafenis.
De dichtsbijzijnde fietsenmaker bleek 30 km verder te wonen,
op een schiereiland dat niet op mijn route lag. Ook was er
eentje in Castle Douglas, 50 km verder, waar ik wel langs
zou kunnen fietsen. Als ik nu de achterderailleur vastgeschroefd
had op het grootste tandwiel, dan had ik met de voorderailleur
nog in de twee lichtste verzetten kunnen rijden, waarmee ik
door de bergen zou kunnen fietsen en zonder trappen omlaag
had kunnen rijden, zodat ik binnen vier uur wel in Castle
Douglas had kunnen zijn.
Maar natuurlijk was ik eigenwijs. In een vlaag van onverantwoord
perfektionisme ging ik aan de derailleur prutsen totdat het
mogelijk werd om zonder buitenkabel te schakelen. Dat dit
nooit en te nimmer goed blijft gaan, bleek 10 km verder: door
de afwijkende derailleurstand die ik kunstmatig had veroorzaakt,
was het hele mechanisme langzaam maar zeker naar het wiel
toegetrokken en kwam het, omdat de derailleur in gestrekte
stand langer is dan de straal van de spaakbeschermer, tussen
de spaken. De derailleur was nu volledig naar de knoppen en
fietsen was niet meer mogelijk, omdat de ketting nu zo slap
hing, dat ie van de kransjes afgleed.
Ik was al een stukje aan het lopen toen een man, die zijn
auto langs de weg geparkeerd had om even te pauzeren, vroeg
of er iets aan de fiets mankeerde. Toen ik alles enigszins
versimpeld had uitgelegd (ik zei maar dat ik een wat ongelukkige
val had gemaakt - het staat zo stom als je zegt dat je zelf
je fiets hebt zitten te slopen), kwam hij met gereedschap
aanzetten en gingen we tegen beter weten in samen sleutelen
met de bedoeling het wiel wat naar achteren te zetten, zodat
de ketting strakker zou komen te staan. Het mocht niet baten.
Na veel gemor was er nog niet mee te rijden. Na enkele voorzichtige
suggesties van mijn kant dat het misschien beter was om de
boel maar te laten voor wat het was, raakte de man daar ook
van overtuigd en gaven we het gepruts op, ook omdat het steeds
harder ging regenen.
Toch is het typerend dat de mensen hier snel ergens mee helpen,
ook als je er helemaal niet om vraagt. In Ierland vroegen
langsrijdende mensen ook vaak of alles in orde was, wanneer
ik aan de kant van de weg aan mijn fiets zat te prutsen. Wanneer
je in Nederland wilt dat iemand je met iets helpt, moet je
midden op de weg gaan liggen om iemand tegen te houden, en
dan heb je nog kans om overreden te worden door iemand met
zo'n 'Blij dat ik Rij' sticker op zijn achterruit.
Eerder kwam het hier
al ter sprake: "Blij dat ik Rij" versus "Fijn
dat ik Fiets" met de stickers die erbij hoorden. In 1981
maakte ik de foto hieronder tijdens een manifestatie van de
Fietsersbond in Haarlem, waar je met tomaten naar een Blij-dat-ik-Rij
poster kon gooien. |
|
|
|
In
de stromende regen liep ik verder door het weidse Schotland
richting Castle Douglas, niet wetend wanneer ik daar ooit
terecht zou komen. Maar nu had ik toch een keer geluk. Langs
deze haast niet door vrachtverkeer gebruikte weg kwam een
bestelwagen. De bestuurder wilde me best met mijn fiets een
stuk meenemen. Ik moet zeggen dat ik ditmaal inderdaad blij
was dat ik reed! De man bracht me, terwijl ik alles uitlegde,
naar een sportveld in zijn woonplaats (70 km verder!), waar
ik die nacht kampeerde.
Het staat niet in
mijn logboek, maar ik herinner het me nog goed. Terwijl ik
in de tent nieuwsgierig mijn allereerste pak granola
opende, kreeg ik opeens bezoek van twee meisjes. Ze bleven
voor mijn tent staan. Een van hen was nieuwsgierig en uitdagend.
Ze droeg een strak hemd dat maar weinig verhulde van haar
fraaie boobies, die blijkbaar gewend waren aan de koele Schotse
zomer. (In mijn jonge ogen was zo'n outfit toen best wel gewaagd.
Ik was nog niet zoveel gewend; in Amsterdam zag je toen nog
heel wat vrouwen in een paarse
tuinbroek lopen, maar ook steeds meer imitaties
van Nina
Hagen.)
Verwonderd, verlegen en gefascineerd moet ik haar aangekeken
hebben. Ze probeerde me letterlijk en figuurlijk uit de tent
te lokken met simpele vragen in haar moeilijk verstaanbare
Engels met een mooi Schots accent.
"Where do you cycle on?"
Ik bleef haar zwijgend aankijken, maar daar nam ze geen genoegen
mee. (Zo'n situatie waarin Jan Peter Balkenende zou zeggen:
"Je
kijkt zo lief").
"On roads, I suppose?", beantwoordde ze haar eigen
vraag, terwijl ze me met een spottende blik aankeek.
Small talk met verleidelijke vrouwen, ik was daar niet erg
handig in. Na een uitputtende pechdag was ik natuurlijk ook
moe en wilde ik het liefst in mijn slaapzak kruipen. Toch
bewijst het feit dat ik me deze jonge vrouw na 38 jaar nog
goed kan herinneren, dat ze best wel indruk op me gemaakt
moet hebben. Het had ook tragisch af kunnen lopen. Misschien
ben ik die avond wel ontsnapt aan de dodelijke charmes van
een baobhan
sith oftewel bavanshee, een Keltische fee-vampier,
die de vorm aanneemt van een beeldschone vrouw om mannen te
verleiden en hun bloed te drinken...
Dag 30, 9
augustus 1979
De volgende ochtend
om 8 uur kon ik met dezelfde man weer meerijden naar Dumfries,
de grootste stad van de streek. Daar liet ik mijn fiets repareren
door een fietsenmaakster. (Jawel, het was een vrouw. Gek eigenlijk,
dat dit zo zeldzaam is: een binnenkomende klant dacht zelfs
even dat ik fietsenmaker was en zij een klant.)
In korte tijd was er een nieuwe derailleur opgezet en sindsdien
heb ik daar geen gehannes meer mee gehad. Eigenlijk had ik
de oude derailleur veel eerder in puin moeten rijden, dan
had ik heel wat minder uurtjes van de vakantie aan mijn fiets
zitten te rommelen. Een derailleur is trouwens niet eens zo
duur in Schotland: voor 25 à 30 gulden heb je er al
een, voor een paar nieuwe banden ben je meer kwijt.
Diezelfde dag snelde ik verder naar Greenhead in Noord Engeland,
vlakbij de 'Roman Wall', een muur die door de Romeinen is
aangelegd en waarvan nog flinke stukken overeind staan.
Ook deze derailleur
heeft nog vijf jaar zonder problemen dienst gedaan. Bij de
grote verbouwing in 1984 kreeg mijn fiets een pignon van 14
tot 32 tanden, waarvoor een derailleur met een langere arm
nodig was.
Met een nieuwe derailleur, een nieuwe achteras, nieuwe kabels
en een nog lang niet versleten ketting kon ik nu weer lekker
doorfietsen, zolang banden en spaken het uithielden. Ik had
nog zes dagen over om thuis te komen. |
|
|
|
Dag 31, 10 augustus
1979 |
|
|
|
Weer een dag later reed ik door het eenzame, uitgestrekte
en door de zwaarbewolkte lucht ook sombere Penninisch Gebergte
naar het zuiden tot het dorpje Ollerton, waar ik een braakliggend
stukje land achter een paar huizen vond om de tent op te zetten.
De boel stond net overeind, toen er uit een van de huizen
een jongen tevoorschijn kwam die eens kwam kijken wat ik aan
het uitspoken was. De landeigenaar (ik dacht eerst dat ik
de tent op een ongebruikt stukje gemeentegrond gezet had)
bleek ook in een van de huizen te wonen, en voor ik had kunnen
bedenken wat me nu weer boven het hoofd zou hangen, stond
deze voor mijn tent. Ik begon het een en ander uit te leggen
en de man leek het allemaal wel interessant te vinden. Toen
hij hoorde waar ik vandaan kwam, zei hij dat hij tien dagen
terug ook in Nederland was geweest. Tot mijn verbazing kwam
hij 's avonds thee brengen en de volgende ochtend weer thee
met wat brood erbij. In dit soort situaties ga ik me echt
wel wat verlegen voelen, omdat ik er toch vanuit ga dat het
niet op prijs gesteld wordt dat je zomaar je tent op iemands
terrein neerzet.
Ik zat nog in het
proces van uitvinden waar je beter wel en niet kunt wildkamperen.
In latere jaren werd ik wel eens bij mensen thuis uitgenodigd
wanneer ik mijn tent op wilde zetten. Dan kon ik gelijk lekker
douchen, maar moest ik natuurlijk ook gezellig zijn. Daar
had ik na een dag fietsen niet altijd zin in, bij mensen die
ik niet kende en die ik later toch nooit meer tegen zou komen.
Dus zocht ik meestal een wildkampeerplekje op 'neutraal' terrein,
liefst ongezien, zodat ik 's avonds in mijn tentje de maalstroom
van mijn gedachten rustig weg kon laten ebben.
Dag 32, 11
augustus 1979
De dag die nu
aanbrak, bracht goed weer en ik vorderde dan ook een aardig
eind zuidwaarts. 's Avonds kampeerde ik op een sportveld,
waar die dag toevallig ook een cirkustent stond waarin gefeest
werd, zodat ik pas vrij laat in slaap viel. |
|
|
|
Dag 33,
12 augustus 1979 De
volgende dag stond weer in het teken van de pech: deze keer
de banden. Een binnenband liep steeds leeg en een van de buitenbanden
had een grote scheur in de zijkant gekregen, die ik met naald
en draad heb dichtgenaaid. De andere buitenband was die met
de bobbel, waar inmiddels een diep gat ontstaan was. Deze
was op de plek waar het stukje oude buitenband onder zat,
zo ruim geworden dat hij niet goed meer om de velg klemde,
zodat het een heel karwei werd om hem er goed om te leggen.
Ver kwam ik deze dag ook niet. In het stadje Wetherby kampeerde
ik op een grasveld van een school.
Als er toen al tie-wraps
hadden bestaan, had ik vast geprobeerd om de buitenband met
de bobbel daarmee om de velg te sjorren. Sindsdien heb ik
altijd een reserveband meegenomen en ook diverse malen nodig
gehad. De slechtste banden ooit waren een paar Cordo Flevo's,
die ik in 1996 binnen 500 km kaduuk reed (wel waren deze als
beste koop uit een test van de Consumentenbond gekomen ;-))
In 1981 dacht ik slim te zijn door twee buitenbanden om één
wiel te doen: eerst een binnenband, daarover een 28-622 band
met de draad naar binnengevouwen en daaromheen nog een 32-622
band. Voordeel: geen losse reserveband achterop en een robuuste
antileklaag tussen de binnenband en de buitenband. Met deze
combi ben ik lekloos van Zeebrugge naar Zuid-Duitsland gereden,
waar de binnenband luid sissend aan zijn einde kwam. Niet
door iets scherps van buiten, maar door wrijving van de 'antileklaag'
zelf: de binnenste buitenband had de binnenband simpelweg
opgegeten. Ook de buitenste buitenband was al flink vervormd.
Het wiel met de twee voorbanden zal vast niet lekker gerold
hebben, maar dat had ik toen nog niet zo in de gaten. Vergeleken
met mijn stadsbarrel was mijn Gazelle immers een snelle fiets.
Dag 34, 13
augustus 1979
Ik werd gewekt
door iemand van de plansoenendienst met de lakonieke mededeling:
"Ten pas six, time for breaking up!"
Een uur later had ik mijn boeltje weer ingepakt en reed ik
met vrij zonnig maar broeierig weer een lange etappe door
het grauwe industriegebied van de Midlands, met wonder boven
wonder maar één keer een lekke band. Die avond
werd de laatste keer van deze tocht dat ik in Engeland zou
overnachten. In de stromende regen zette ik in de luwte van
een paar bomen op een niet onder water gelopen stukje van
een militair oefenterrein de tent op. Binnen maakte ik het
behaaglijk warm door pannekoeken te bakken.
Dag 35, 14
augustus 1979
's Ochtends klaarde
het weer op en legde ik met straffe tegenwind de laatste fietskilometers
af naar Newark on Trent, waarvandaan ik per trein verder ging
naar Harwich. Na een korte nacht op de boot kwam al gauw Hoek
van Holland in zicht, waar ik de trein naar Amsterdam nam.
Tegen elf uur was ik in Diemen. Toen ik eindelijk weer eens
onder de douche stond, kon ik me er alleen nog over verwonderen
dat het nog geen zes weken terug was, dat ik hier voor het
laatst stond.
En hier eindigt de
monstertocht die ik in 1979 maakte. Mijn Gazelle Tour de France
heeft hierna nog elf jaar dienst gedaan. Wel kreeg deze fiets
in 1984 nieuwe onderdelen: stevige wielen met Maxicar naven
en aluminium velgen, en ook een duurzame trapas met een driedelige
crankset van TA. Daarmee reed ik naar Gdansk. Ook van die
tocht heb ik een reisverslag gemaakt, zie hier.
(Dit verslag staat
ook op het Wereldfietserforum,
met reacties van lezers erbij.) |
|
|