In 2015
moest ik zowel in Calais als in Dover zijn om wat dingetjes
uit te zoeken voor mijn tweedelige fietsgids 'Fietsen
rond Het Kanaal'.
Vlak voor de veerhaven van
Calais is een grote rotonde met onoverzichtelijk veel
afslagen onder een paar viaducten. Tegen de tijd dat
ik me af ga vragen of ik niet al bijna 360 graden gedraaid
ben, zie ik een afslag waar een lange rij vrachtwagens
het zicht op de wegwijzers belemmert. Ik neem aan dat
dit de weg naar de boot is en rij over een vluchtstrook
langs de stapvoets voortkruipende trucks. Na enkele
minuten bereik ik de incheckpoorten, waar ik me ineens
realiseer hoe de kleinste man ter wereld (die pas is
overleden)
zich voor balies en loketten moet hebben gevoeld: links
en rechts bevinden zich de incheckbalies op gelijke
hoogte met de vrachtwagencabines, voor mij onbereikbaar
hoog boven mijn hoofd. Ik staar hulpeloos naar boven,
waarna een lokettist wenkt dat ik door kan rijden naar
het kantoor dat verderop moet zijn. Deze lilliputervaring
herhaalt zich even later bij de douane.
'Dit is de ingang voor vrachtwagens' roept
een douanière mij vanuit haar toren toe.
'Dat zie ik nu ook, maar waar is de normale ingang
dan?'
'Helemaal terug naar het hek en dan de volgende afslag
nemen.' Ik kijk een tikje wanhopig naar de eindeloze
rij vrachtwagens achter me. Het lijkt me geen goed idee
om hier als een spookfietser terug te rijden.
'Is er geen andere manier om bij de boot te komen?',
vraag ik, waarna ik besef dat in het nabijgelegen huttenkamp
iedereen zich dit dagelijks afvraagt...
'Laat me eerst je paspoort zien', verzucht
de grensbewaakster. Met een maximaal gestrekte arm kan
ik net mijn ID-kaart in haar uitgestoken hand leggen.
Ze werpt er een korte blik op, geeft het terug en laat
me doorfietsen.
Ik ga nu vergeefs op zoek naar een kantoor waar ik een
boarding pass kan krijgen en waar men mij kan vertellen
in welk van de vele rijen ik op de juiste boot kan wachten.
Na een minuut of tien rondfietsen over het haventerrein
geef ik het zoeken op. Het verbaast me dat er nog geen
beveiliger op me af is gestapt om te vragen wat ik hier
zoek. Gelukkig staat op het bewijs van betaling dat
ik afgedrukt heb, de naam van mijn boot: Malo Seaways.
Die is net binnengekomen, dus rij ik naar een groepje
motorfietsers dat vlakbij dit schip staat opgesteld.
Ik zie nu ook dat van alle automobilisten de boardingpassen
worden gecheckt. Wanneer de motorfietsen de boot op
mogen rijden, wil ik achter hun aanfietsen, maar word
ik met een resoluut 'No, not you!' weer tot
stoppen gemaand. Ik verwacht nu allerlei problemen,
maar er gebeurt niks. Dan wenkt een verkeersregelaar
uiterst vriendelijk dat ik nu voorzichtig de boot op
mag, als ik maar afstap voor de gladde ijzeren platen
die toegang tot het autodek verschaffen.
Niemand vraagt naar mijn boarding
pass. Ook zonder ticket had ik op deze manier aan boord
kunnen komen, vermoedelijk dankzij mijn grijze haren,
blauwe ogen en perfect bij mij passende rol van een
ietwat warrige vakantiefietser. Met een wat exotischer
uiterlijk was me dit hier vast niet gelukt, ook niet
met een geldige Europese ID-kaart. In het boekingssysteem
sta ik nu waarschijnlijk geregistreerd als een passagier
die nooit op is komen dagen.
Opgelucht zie ik de krijtrotsen
aan de overkant langzaam dichterbij komen. Ik haal een
kop koffie, pak mijn iPad en lees een artikel van de
Britse schrijver Theodore Dalrymple over zijn identiteit.
'Hoewel ik heel Brits bén, vóél
ik me de meeste tijd niet zo Brits. Ik hoefde maar mijn
landgenoten in het buitenland te zien, op een vliegveld
of in een vakantieoord – dik, dronken, getatoeëerd
en stuitend lelijk – om me te schamen en meer
gemeen te voelen met de ober die door hen werd afgebekt
dan met die mensen met wie ik zogenaamd zo veel deelde
vanwege mijn nationaliteit.' Ik kijk om me heen
en zie direct wat hij bedoelt. Die arme sloebers in
de Jungle van Calais weten niet wat ze te wachten staat,
mocht het ze ooit lukken om aan de overkant te komen...
|